Zingende stemmen(1916)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Na een Jaar Laten wij denken aan de groote dagen, Waaraan wij deelen met ons kleine leed, - Laten wij denke' aan hen, die zijn verslagen, En aan den strijd, dien elk dier dooden streed, En aan wat al die duizende' oogen zagen, Toen 's werelds lot over hen henen schreed; Laten wij denke' aan hen, die ondergingen Voor het geluk van later stervelingen. Laten wij denken aan de donkre scharen, Die, uit het troebel leven opgewoeld, Omhoog op 's levens bloedbeloopen baren, Één oogenblik iets groots hebben gevoeld - En uit de hel, die zij ontstegen waren, In grondeloozer hel zijn weggespoeld; Laten wij denken aan de blinde benden, Die strede' en stierve' als eeuwig ongekenden. Laten wij denken aan die, uitverkoren, Rijk aan geluk en goed en groeiend geld, Geluk en geld en have en goed verloren En zonken in den chaos van 't geweld, Die nederstortten als 't geteisterd koren - Die bogen als de bloemen op het veld; Laten wij denke' aan wie, door 't lot bedrogen Zich hulploos over hunne wonden bogen. [pagina 43] [p. 43] Laten wij denken aan de groote tijden, Waaraan wij bouwen met ons klein bestaan; Laten wij denke' aan 't doel waarheen zij leiden, Al kunnen wij nog niet hun doel verstaan; Laten wij denke' aan de uren der getijden, Dat zij niet vruchteloos voorbij ons gaan - Laten wij denke' aan wie ééns zullen vragen: ‘Wat deedt gij toen en wat hebt gij gedragen?’ Vorige Volgende