Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] VIII. Droomen. Mijn droomen in den laten morgen waren Als scheuren door Japansche zachte prenten, Waar stroomen liefde doorgeloopen waren Tot milde golven van Japansche zeeën, Waar vrome eilande' in gelegen waren, Als platte bladen in gebedenboeken Van glad geschilderd goud. Mijn droomen in den laten morgen waren Als wijze boeken van Japansche teekens, Die als Japansche kinderlachjes waren, Van kindertjes die door de bladen kropen En met een zonnestraal aan 't spelen waren, Waarvan de slierten door de boeken draaiden Als staarten rimplend goud. Mijn droomen in den laten morgen waren Als staarten van gekrulde lieve draken, Die van de vazen afgegleden waren En edel speelden in de diepe schotels, Waarin hun oogen neergezonken waren En zwijgend blonke' als vriendelijke droppels Van zacht gesmolten goud. [pagina 22] [p. 22] Mijn droomen in den laten morgen waren Als droppelen in goudgelakte doozen, Die alle in en om elkander waren, En één der droppels rolde door de gaten, Die toch niet in de dichte doozen waren, Tot hij in nevel uit elkander spatte Van fijn gepoeierd goud. Mijn droomen in den laten morgen waren Als tooverdoozen met Japansche waaiers, Die fladderden alsof ze vlinders waren, En telkens zag ik zachte prachtigheden, Die telkens ook weer dichtgevouwen waren En leken op een land vol bloemenheuvels Van opgezwollen goud. Mijn droomen in den laten morgen waren Als heuvelen van wonderlijke wolken, Die mollig door de zon beschenen waren En waarop plechtig stille goden zaten, Die peinsden of ze dood of levend waren En staarden op hun heilig ronde buiken Van zwart beschimmeld goud. Mijn droomen in den laten morgen waren Opeens als lichten in de zon verdwenen - Maar even voelde ik of ze waarheid waren, En of ik hier verkeerd waar' op de wereld, En hier maar uit de lucht gevallen ware, En levend op de aarde lag begraven Als zoo een god van goud -! Vorige Volgende