Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] VII. Mijmering. t Wordt stil - en als een stille droom Komt de avond om mij heen, - En zachtjes ga ik droomend aan De weefstoel van 't verleên. En zachtjes tel 'k de dagen weer Die door mijn vingers gleên - En droomend zie 'k het dampend dal Door de avondschemer heen. Daar is dezelfde heuvel waar De zon vroeger verdween - Daar zijn dezelfde dingen nog Waarop zij vroeger scheen. Dezelfde boome' en pade' - iets is Toch anders dan voorheen - Zij waren stiller - vreemder - of Veranderde ik alleen? Daar liep ik - en daar lag ik toen - Daar klom ik overheen - Het lijkt zoolang - zoolang al - en 't Is toch niet lang geleên. [pagina 20] [p. 20] En langzaam, om mijn droomend hoofd, Komen twee armen heen - En 'k droom - en 'k waak - en ach, ik weet Niet of ik lach of ween. En peinzend zie ik haar gelaat, Dat buigt over mij heen - En 'k zie haar aan, en weifel nog - Ben ik niet meer alleen -? Vorige Volgende