Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] VI. Wij zoeken 't ver. Wij zoeken 't ver: - ‘Ik zoek het zuiver schoone beeld, Dat kan verzoenen met dit leven, De vreemde vlinder, die daar speelt, Draagt 't op zijn vleugelen geschreven - Doch als 'k mijn handen om hem sluit Wisch ik die teere teekens uit!’ ‘“Gij volgt vergeefs wat immer vliedt En houdt den schoonen schijn voor 't wezen, Door eigen onrust ziet gij niet Dat op zijn vleugels staat te lezen: Mijn beeld bloeit immer aan uw zij, Gij gaat mij blindelings voorbij!”’ Wij zoeken 't ver: - ‘Ik zoek de zegenrijke vrucht Van wijsheid en volkomen weten, Ik zoek de sterren van de lucht En alle hemelen te meten - Maar ach, hoe hooger of ik stijg, Hoe meer of ik naar adem hijg!’ [pagina 17] [p. 17] ‘“Gij zoekt te zien wat niemand kent, Wilt gij nog meer zien dan uw oogen, Zoo streeft gij uit uw element En zwijmt gij als een visch op 't droge: Slechts die zich uit zichzelve wenscht Voelt zich en zijne ziel begrensd!”’ Wij zoeken 't ver: - ‘Ik zoek de liefde en dien gloed, Die altijd brandt en nooit beschadigt, De diepe bron, die immer zoet, Toch immerweer mijn dorst verzadigt - Maar ach, van elke nieuwe min Proef ik het einde in 't begin!’ ‘“Gij zoekt - en elk gevonden hart Verliest gij reeds bij het ontvangen, Omdat ge, in eigenmin verward, Slechts liefde voelt voor uw verlangen: De liefde, die gij 't leven vraagt, Bloeit in het hart dat ge in u draagt!”’ Wij zoeken 't ver: - Wij zoeken een gedroomd gelaat In 't driftig leven te bereiken - 't Geluk, dat immer vóór ons gaat En immer verder schijnt te wijken, En tusschen stage vrees en hoop Gaat onze rustelooze loop; [pagina 18] [p. 18] Wij zoeken en vergaren 't goud, Dat we immer de' andren dag zien blinken, Om eindlijk, afgeteld en oud, Op onze schatten neer te zinken: Wij blinden - ook het kleinste stuk Droeg toch den beeld'naar van 't geluk! Vorige Volgende