Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] IX. De dralers. Het welig licht was afgekomen En lei zich aan de kim te rust, De groote zee begon te droomen En spoelde heur rozeroode zoomen Over de stil vergulde kust. Wij vulden met ons beider leven De dommelige avondlucht, Tot wij verwonderd staren bleven - Een stip kwam naar ons heengedreven - Een nevelige vogelvlucht. De lucht hing vol van purpre vegen - Wij voelden ons zoo vreemd te moe, Was het een vlucht? - wij hoopte' en zwegen - Wij meenden ze te zien bewegen - Zij kwamen langzaam naar ons toe. De hemel begon uit te dooven - Met open lippen wachtten wij, En zagen weifelend naar boven, En bleve' en wilden nog gelooven - Zij kwamen langzaam naderbij. [pagina 24] [p. 24] Er lag al zilver op de baren - Verlangend hielden wij de wacht, En bleven in den hemel staren - - Tot er alleen maar sterren waren, En om ons heen de stille nacht. Toen rezen wij in 't kille duister, En daalden naar de zee omlaag - En voor de golven en heur luister, En bij heur eeuwige gefluister Zweeg in ons menschenhart een vraag. - - Vorige Volgende