Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] LX. Maart. Nou is de Winter weggeruimd, Die aan de aard zat vastgevroren, Nou is het vuil er afgeschuimd En komt de bloote grond te voren. Maart heeft de korst al schoongespoeld En blaast er op om 't af te drogen; Zijn eigen borst is blootgewoeld - - Daar gaat die knaap: - zijn donkre oogen, Als vijvers waar een bloem in drijft, - Maar waar geen bodem is te schouwen En 't wijze water doodstil blijft - Kijken in ledige landouwen; Hij houdt een dood blad in zijn mond, En blaast het weg - een vreemden vlinder! - Dan zoekt hij ijvrig aan den grond: - Hij is de mooie bloemenvinder, Waarnaar de eerste krokus gluurt En opkijkt uit haar winterdroomen - Luister! een lijster tureluurt Al ginder in de hooge boomen! [pagina 84] [p. 84] Die heeft het gure tij al lief! Die roept het licht om mee te spelen: Wat zou zoo'n looze lentedief Anders dan zonnestralen stelen? Daar zijgt de zon in 't waterland En lacht een rimpling in de slooten, - - De jonge Maart slaapt aan den kant, Met de eerste bloem, bij de eerste loten. - - - - - - - - - - - - De schrale aard leek uitgeteerd En afgeleefd in al haar naden En zwarte voegen, - zie! nou keert Haar jeugd uit de geleden schade. Zij heeft gedragen en gebaard Al zooveel eindelooze malen - Nou staat haar stil gelaat verklaard En gaat zij rustig ademhalen. Zoo'n lieven lach heeft ook een vrouw, Als ze uit het bleeke bed weer 't leven Ziet en aanneemt en weer de vouw Van naar verdriet heeft gladgewreven. - - - - - - - - - - - - Als aard en akker draagt ons hoofd De voren van zijn wil en werken, - Geen hand die uit die voegen rooft, Geen wind die ons de diepe merken [pagina 85] [p. 85] Van 't leven en het weten neemt! - - - - - - - - - - - - Leun gij dan, maat, op de oude spade! Zie naar dien gaard en klaren beemd, En lees de vrucht van al uw daden En al uw kommer in den lach Van wat vergaat en wordt geboren: - Uw leven is een dorre dag, - Hebt gij een dooden schijn verloren - Zij gij 't die de eerste paaschbloem vindt Om daar de aard mee af te roomen, Tot de eerste Mei uw dorstig kind Over zijn bloesems heen ziet komen, En gij in den gerusten schoot Van Holland's wei u leit te slapen; - - Maar 't leven verft uw lijf nog rood! En roept uw klaren geest te wapen In 't werktuig dat uw leger teelt, In 't voorjaar dat uw moed zal dragen, Uw onder-gang en op-tocht beeldt In de gedaante van de dagen, Wier ring in u zijn orde herschept. - - - - - - - - - - - - O gij! gedenk den stillen maaier, Die vroeg genoeg zijn voeten rept - Zie! zie! daarginder gaat een zaaier! Vorige Volgende