Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] XXXI. Intocht. Toen werd die blauwe hemel al maar wijder, Langs alle huizen lagen lichtfestoenen, Van alle daken daverden klaroenen En door de straten reed een gouden rijder. De Zon toog vóór met koperen blazoenen, Als stedemaagd, heraut en begeleider: - Het was de bloode Herfst, de schoone strijder, Zijn bloote beenen stake' in gele schoenen. Zoo rijdt de vreugd mijn wijde poorten binnen, Verguldt het woonhuis der gestorven jaren En zet de vensters van mijn oogen open, - Mijn vlugge voeten wille' een dans beginnen: - - Mijn handen reiken aan de losse blâren - Om mij zie ik bedrukte menschen loopen. Vorige Volgende