Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] III. [pagina 33] [p. 33] XXIX. Herfstnacht. Langs wei en wilgen gleê de vochte nacht, Het deinzend witte kleed golfde en bezoomde Het lage land, - boven den herfstdauw doomde Het blinde oog der maan, - zoo stil - zoo zacht. De schim der stad ontvlood een matte klacht, Ginder en verder stond een boom, en droomde Eenzaam, - van mistig natte takken stroomde Aldoor, aldoor een doode bladervracht. Toen dacht ik aan ons werk, o kameraden! Hoe nachten nog om onze schouders hangen, Om zwakke lichtgestalten, zwaar beladen: Wij schudden 't menschenlot, door vreugd bevangen, - En slechts een dorre vloed van vale bladen Ruischt in het meer van mateloos verlangen! Vorige Volgende