Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] XIX. Eenzaam. De sombre pijnen ruischten, - kreunend bogen Hun donkre kronen neder naar de korst Der aarde, - de winden sloege' aan mijn borst Hun grauwe vleugels, - de struiken hadde' oogen. Ik vluchtte de verlaten hei, - de vorst Der eenzaamheid, de vale raaf, gevlogen Op mijn schouders, zat over mij gebogen, Dat ik de bange lucht nauw aadmen dorst. Bij 't witte dorp groette een levend wezen, Een gulle boer van achter 'n volle kan, En voor zijn groet smolt alle leed en vreezen. O! wanneer komt de tijd, dat ieder man In elk paar ooge' een vriendengroet zal lezen, Geen menschenhart eenzaam meer leven kan! Vorige Volgende