Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] XV. Dageraad. De klare nacht week met zijn zilvren starren Voor de' onbespeurden dag, die ruischloos steeg, Elk ding dat sterflijk was rustte en zweeg, - De nacht bleef in het roerloos loover warren. Toen 't lichtelooze licht zijn verven kreeg, Deed het een donkren torenromp verstarren, Zijn steile groei versteende in 't uchtend-marren, - Dáár straalt zijn koopren haan in 't lichtbeweeg! Mijn geest slaat in de ijle lucht zijn rijken Groei, - ziet den nieuwen dag in 't lichtend pad, Mijn stille oogen lache' in 't blijde kijken; - Mijn geest, wij wonen in de lage stad, Waar trane' als starren voor het daglicht wijken; - Stil, alles slaapt nog, doodlijk afgemat! Vorige Volgende