Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] XXVIII. Zomer. Daar ben 'k gekuierd Door 't zomerland, Daar rook ik, luierd, Van alderhand: - Dat oud gehuchie - Zoo'n boerennest, Dat lauwe luchie Van melk en mest. Dat blomzoet hegje Vol zacht getier, Dat wierookwegje Van witte vlier. En 't Hollandsch weitje, Dat reukaltaar, Dat bloeipartijtje Van allegaar. En nog zoo'n bedje Van hei en tijm, Zoo'n paars boeketje - Dat wrijf je fijn! [pagina 43] [p. 43] En ach, zoo'n vleugje Van 't warme woud, Zoo'n hartig teugje In 't dennenhout! - Die luchies woeien Zoo in mijn mond, Tot ik te bloeien En blozen stond. Daar groeide' al struiken Rondom mijn hoed - Mijn ziel ging ruiken Naar al dat goed! En 's avonds keek ik Zoo stil en stom - Ach toen geleek ik Een oude blom. - - - - - - - - - God zag me, en zei me: ‘Wat doe jij daar?’ ‘Ach’ zei 'k ‘kom bij me En pluk me maar!’ Vorige Volgende