Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] XXIV. Boven het koren. Toen ik als kind door 't koren liep, En tusschen korenhalmen sliep, Toen leek het dat die korenaren Voor mij als groote-menschen waren: - Daarboven ging het leven heen, Dat een geweldig wonder scheen - Doch ik lag veilig daarbeneden Bij al mijn kleine heerlijkheden. Ik groeide boven 't gele graan, Mijn kleine hart kreeg vleugels aan, De blauwe lucht had me opgetogen - De akker zonk mij onder de oogen, Ik zag het korenland benee, Dat golfde als een gouden zee - Toen borst mijn hart en ging ik zingen Van al die eindelooze dingen. [pagina 36] [p. 36] Of ik al tusschen 't koren keer, Nu vind ik daar mijn nest niet weer: - Ik ben benee in 't graan geboren, Toch moet ik leven boven 't koren, En zien hoe 't ál te zamen waait - En groeit - en geelt - en wordt gemaaid - - Maar mijn geluk en mijn verlangen Zijn aan het koren blijven hangen! Vorige Volgende