Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] XXIII. De stem. Over het late wegje viel Die warme avondgloed, Die glans die ook een arme ziel Iets schoons gevoelen doet. De laatste kleine leeuwrik droeg Zijn liedje van de min, Boven een stilgelaten ploeg Den stillen hemel in. Toen zweeg de wereld om ons heen, Geen vogel zong er meer, Wij voelde' ons met elkaar alleen - En sprake' - en zwegen weer. Doch de avond bleef in 't bloeiend hout, En wachtte om onzentwil, En onze handen werden goud - En onze ziel zoo stil. Toen hoorden wij die stem die steeg, En zich al hooger hief - - - En van de diepe sterren zeeg Een stem: - heb lief - heb lief -! Vorige Volgende