Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] VII. Herinnering. Soms dwaalt mijn geest opeens weer naar u henen, En ruischt door mij een golf van dat verleden, En welt naar mijne lippen weer die bede - Mijn hoofd aan uwen schoot te mogen lenen. Dan zie ik peinzend naar uw vingerleden, En poog ik om uw liefde weer te weenen - Totdat langzaam uw beeltnis is verdwenen En wegzinkt van het lichtelooze heden. Zal ik dan van die liefde éénmaal genezen - Éénmaal uw dierbaar aangezicht vergeten - Éénmaal niet om uw zoete naam meer beven? Ach! nu ik opzie van uw vage wezen, Voel ik opeens een vreeslijk ding te weten; - Dat ik al heel lang dood ben in dit leven! Vorige Volgende