Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] V. De populieren. (voor viool.) Het ruischt in de avondstond, Het ruischt in 't zingende verbond Van mijne lieve donkre populieren - Ik hoor hun koele geest Het winderige avondfeest Met eene diepe sombre vreugde vieren. Als in de morgen nauw Hun stammen rijzen uit de dauw, Zingen mijn hooge tooverige boomen - Ik hoor hun kalme klacht Tot in de stille sterrennacht Van al hun zangerige takken stroomen. Als ik het leven vlied Met in mijn hart zijn jammerlied, Luister ik naar hun ritselende blaren - Tot leed en wrevel vlucht En ik met een gedweeë zucht Mij onder hunnen balsem voel bedaren. Zoo 'k aan hun wortels kniel Als 't waait en wankelt door mijn ziel, Hoor 'k over mij hun rustig vrome koren - [pagina 10] [p. 10] Dan gaat mijn weenend hart En heel mijn menschelijke smart Onder hun zingende gebed verloren. Als in het morgenlicht Ik, blijde om een droomgezicht, Verdwaal onder hun sombere gezangen - Dan zwijgt mijn zwakke lach, En blijft dien ganschen wijden dag Een vreemde stilte in mijn boezem hangen. Ik weet wat mij verstomt, Wat van hun loovers nederkomt, Wat daalt uit hunne wankelende kronen: - Dat is vergetelheid - De adem van de eeuwigheid Die in die duizend blare' is blijven wonen. - - - - - - - - - - - - - - - Ik zit in de avondwind, Een stilgeworden menschenkind, Onder mijn lieve donkre populieren - Ik doe mijn oogen toe, En luister eenzaam zwijgend hoe Zij fluisterend hun sombre vreugden vieren. Vorige Volgende