Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] IV. Verlangen. De avond ruischt door de akkerlanden, En draagt met eenen zoeten zucht Uit mijne warme stille handen De geuren naar de verre lucht, Naar - naar ik weet niet wat. De avondwind begint te waaien, Ik voel hem aan mijn lijf, mijn haar - De fluisterende boomen zwaaien En buigen almaar samen naar - Naar ik - ik weet niet wat. De avond waait aan mijne wangen - Ik bijt de kleine bloemen stuk En voel een nameloos verlangen Naar 'n vrucht - een vrouw - naar 'n groot geluk - Naar - God ik weet niet wat! Vorige Volgende