Stijlstudie en stijloefening
(1918)–J. Mathijs Acket– Auteursrecht onbekend
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
XXIII SyllepsHet schrijven van een opstel is een even bewonderenswaardig werk als het breien van een kous. Wat weten die vrouwenhanden toch onbegrijpelijk knap van zo'n enkele draad een vaste en toch zachte stof te maken en daarbij een grote lijn te houden, zodat er ontstaat net wat ze willen, 'n sok, 'n handschoen, 'n muts. Ik heb er grote eerbied voor. En zo bewonder ik ook het menselijk vermogen om een opstel te schrijven. 't Is net of 't vanzelf gaat, zoals breien; maar pas op, 't is zo'n fijn werk. Al die woorden en zinnen zijn zo netjes aan elkaar gehaakt, en 't wordt één vaste en toch zachte stof van taal. En terwijl die pen over 't papier gaat, zo geheimzinnig als de pennen in breistertjeshanden, gebeurt daar in het hoofd het stille werk van het denken. Ik zie een breister wel eens turen op 't reeds voltooide stuk; dan wijst ze met haar naald eroverheen, en telt. Ik begrijp niet wat ze telt en kijk eerbiedig toe. Maar 't zal toch wel zijn voor de goede aansluiting; dat begrijp ik wel; en om de grote lijn goed te houden, opdat haar kous niet onderweg verandert in een slaapmuts. Zo doen wij ook als we schrijven; we lezen graag eens over wat we al af hebben, opdat de lussen van onze woorden en zinnen goed in elkaar zullen pakken en ook opdat de grote lijn zuiver blijve. Maar al schrijvend zijn we wel eens onoplettend. En in plaats van aansluiting te zoeken bij de vooraf geschreven taal, haken we het volgende niet dááraan vast, maar aan een begrip dat we onder invloed van hetgeen we schreven wel hebben gedacht, maar dat we niet hebben genoemd. Dat is nu syllepsis of synesis. Een voorbeeld: Dat meisje heeft mooi krulhaar. Zij is er erg trots op. Het woord meisje is 'n lus, en 't woord zij ook. En die twee lussen moeten in elkaar pakken, als er secuur was gebreid. Maar dat doen ze niet. We hebben 'n steek laten vallen. Het woordje zij is gehaakt, niet aan een ander reeds genoemd woord, maar aan een begrip in ons hoofd: vrouw, of zo iets. Ik geloof, dat 'n steek laten vallen bij 't breien heel erg is, maar deze taalsteek is de moeite van 't oprapen niet waard, 't Is goed taal-breiwerk. Nog een voorbeeld: Het leger naderde in wanorde. Zij riepen en schreeuwden, dat...Alweer sylleps of synesis. Deze Griekse woorden betekenen: samenvatting of samen-doen-gaan; dus: vereniging. Maar: ongewone vereniging, want taal wordt verenigd niet met andere taal, doch met iets dat geen taal geworden is, niet door een woord is uitgedrukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dat is een fout dus? In 't abstracte geoordeeld: ja. Maar niemand zal de twee voorgaande voorbeelden fout noemen. Als we gewoon lezen, en onze aandacht dus niet zoals hier speciaal op de sylleps gevestigd is, merken we niet dat er iets bijzonders gebeurt. Geleidelijk vloeien de gedachten van de schrijver in 't hoofd van de lezer, zonder enige stoornis. Dan is de taal goed, want daarvoor dient de taal. Meest ontmoet men voorbeelden van de sylleps in vertrouwelijke spreekstijl; bijv.: 't Is een weduwkind, meneer, en die motte vooruitGa naar voetnoot1. Hier is geen stijlfout. Integendeel, hoe expressief is dat zinnetje, juist door die sylleps. In het verhaal: Ouwe Jan Hallema laat de schrijver de hoofdpersoon - een zeeman, een loods - zelf een episode uit zijn leven vertellen. Op een zondag zit hij thuis en hij wil gaan lezen, maar 't lukt hem niet; hij heeft toch zo'n criminele dorst. En z'n ouwe dikke vrouw zit te slapen en wil maar niet wakker worden. Met stijgende ergernis kijkt hij naar haar; zolang ze slaapt, kan ze hem niet inschenken, en haar wakker maken durft hij niet. ‘Als zo'n dikke vrouw in de slaap is, dan kunnen ze soms zo'n rode kleur hebben, en als je dorst heb van je eigen, dan is het een vervelend gezicht om er naar te kijken.’Ga naar voetnoot2 Hierin is zijn wrevel meesterlijk uitgedrukt. Verander eens 't ‘onjuiste’ meervoud door 't juiste enkelvoud, en de zin verslapt. Maar de sylleps kán wel een taalfout wezen. Bijv.: Zodra er een bal in het doel wordt getrapt, juicht het publiek of zijn als muisjes zo stil. Hier wordt de lectuur gestoord. De lezer houdt even verwonderd op en vraagt: ‘Wat zegt-ie nou? O ja, ik zie 't al; hij bedoelt: de mensen of de bevriende toeschouwers zijn stil’. Ons gevoel voor symmetrie verzet zich tegen dat verschil in getal van twee gezegden bij één onderwerp. Als de schrijver de tweede zin had losgemaakt: juicht het publiek, of ze zijn zo stil als muisjes, dan was 't beter. Nog andere voorbeelden van verkeerde syllepsen: Ons vochtig klimaat is zeer nadelig voor longlijders. Deze ziekte komt bij ons veel voor. Die aanwijzing: deze ziekte is veel te duidelijk terugwijzend naar de vorige zin, waar niets te vinden is, waar 't woord deze zich aan kan vasthechten. De dokter strijkt het watje met de bacteriën over een voedingsbodem, een soort gelatine, en laat het 24 uur staan. De schrijver bedoelt misschien: het preparaat; in elk geval: die voedingsbodem. Maar de fout is hier bijzonder hinderlijk, omdat er ook van 'n watje werd gesproken en de lezer bij zijn zoeken naar aanhechting ook even dat woord ‘watje’ aankijkt. Dat zoeken en onzekere tasten van de lezer is het echte kenmerk van een stijlfout. De schrijver bedoelde, denk ik, nog niet eens 't woord ‘preparaat’, maar zo iets als: ‘ding,’ ‘voorwerp’. De voorstelling van die voedingsbodem vervaagde in zijn geest en 't werd 'n zaakje. Men zegt ook wel: ‘'t hele zaakje’, in zo'n geval. Er kwam in de kermistent ook veel klein grut, welke vooraan wilden zitten. Het ante- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
cedent ‘grut’ en het betrekkelijk voornaamwoord ‘welke’ staan hier zo vlak bij elkaar, dat de lezer vanzelf probeert, die twee woorden aaneen te hechten; maar dat kan niet. Losmaking van de zinnen had ook hier de sylleps aannemelijk gemaakt: ‘Ze wilden allemaal vooraan zitten’.
Het is nu voldoende gebleken, dat de sylleps foutief kan zijn. En toch zij men er niet al te streng voor, want ze behoort tot zekere losse stijlmanieren die erg plezierig aandoen, gelijk het plezierig is, te verkeren met 'n man van fijne opvoeding die echter begrip genoeg heeft om te begrijpen, waarvoor ‘manieren’ eigenlijk dienen, namelijk om het verkeer aangenaam te maken, en die geen beleefdheidsregel in acht neemt om de regel zelf, zoals sommige kleinburgerlijke nette mensen die bij elke deur zaniken: ‘Na u, na u!’ Maar soms is het wel moeilijk, de grens te trekken tussen losheid en onverschilligheid of slordigheid. Deze zucht om te overtreffen, heeft altijd bestaan. Dit is de mens ingeboren. ‘Dit’ = 't willen overtreffen. Maar er wordt van een ‘zucht’ gesproken. Ons grammatisch gevoel zou dus verwachten: ‘ze’. Ook hier heeft een veralgemening van het begrip plaats. Evenals straks die voedingsbodem der bacteriën ‘'n ding’ werd, zo wordt in deze soort van zinnen elke handeling ‘'n doen’. Die vraag kwam mij vrij onverwacht. Ik kon het niet beantwoorden. Zullen we dat fout noemen? Misschien wel. Het zeemansleven is zwaar. Zij die dit beroep kiezen, lijden veel ontberingen. Een beroep? Maar er werd van geen beroep gesproken. En toch, is 't erg? Mij dunkt van niet. Wij moeten, bij de beoordeling van zulke zinnen, de kunst verstaan om argeloos naar de woorden te luisteren, zonder zoekerij van fouten, met de volle aandacht op de inhoud. Maar als ons bij dat argeloze lezen toch iets hindert, moeten we naar de verklaring zoeken van die hinder. Een stuk taal is fout, niet: omdat er gezondigd wordt tegen een regel, maar omdat 't rustige lezen en verstaan wordt bemoeilijkt door te grote afwijkingen van de gewone manier van spreken of schrijven. Luister naar de volgende zin uit een opstel over De Bijen: Dan begint het zogenaamde zwermen, waarbij de ene helft van de bijen met de jonge koningin er vandoor gaan, terwijl de andere helft bij de oude koningin blijven. 't Lezen van deze woorden verloopt niet ongestoord. Er is sylleps. De aandacht is bij 't gezegde gegaan van 't grammatisch onderwerp ‘helft’ naar ‘de bijen’. Nu ja, dat hoeft niet fout te wezen. Men zegt toch ook: Een troep soldaten gingen. Maar het woord ‘bijen’ is voorafgegaan door 't voorzetsel; zou dat de oorzaak van die hinder zijn? Laat ons eens proberen: De helft van de bijen gingen er vandoor. Dat klinkt heel goed. O, dan zit 't 'm in dat woordje ene, later gevolgd door andere. Daardoor worden die twee helften scherp tegenover elkaar gesteld, en wordt de aandacht dus strak gevestigd op 't woord ‘helft’ en niet op ‘bijen’. Bovendien wordt in de tweede zin ‘helft’ niet gevolgd door 't meervoudige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zelfstandig naamwoord. Nu hebben we beredeneerd, waar onze hinder vandaan kwam. Van een kleinigheid kan 't soms afhangen of een sylleps méér of minder hinderlijk is. Bijv.: Wedstrijden zijn nuttig, evenals sport in 't algemeen, als men 't niet overdrijft. Het staalt de spieren. Dat woordje ‘het’ hindert veel meer dan dat ‘'t’. Dit laatste verdwijnt 'n beetje in de zin die in z'n geheel een clichéachtig toevoegsel is; maar dat ‘het’ staat zo brutaal in z'n volle vorm en als onderwerp voorop. De sylleps grenst vlak aan de keukenmeidenstijl, gelijk losse manieren niet ver van ongemanierdheid zijn. Een graadje meer, een graadje minder, de omstandigheden wat gewijzigd, - en het een gaat in 't ander over, zoals ook vrijmoedigheid in brutaliteit, eenvoud in onnozelheid. De vraag: goed of verkeerd? is daarom niet altijd zo gemakkelijk te beantwoorden, vooral niet als de aandacht veel te sterk op het verschijnsel is gevestigd, zoals in deze studie van het onderwerp.
Hierboven hebben we met enige voorbeelden laten zien, dat de sylleps stilistische waarde kan hebben. Meer dan eens is ze wenselijk, omdat een zin daardoor veel prettiger aandoet, Bijv.: De Groenen, een soort schuwe insecten, die in de maand september alle vaarten, die op Akademie-steden uitlopen, vergiftigtGa naar voetnoot1. ‘Vergiftigen’ zou veel beter geweest zijn. Het grammatisch purisme maakt de zin stijf, het is onnatuurlijk. Aardig is het, dat soms 't streven naar grammatisch purisme juist een sylleps doet ontstaan. Bijv.: Hij was vol lof over Breda. Haar inwoners zijn aardige mensen. Vooral in kranten vindt men zulke dwaasheden. ‘Pas op!’ denkt zo'n slimme redacteur, ‘stad is vrouwelijk’. Maar Breda is onzijdig: ‘Het Breda van onze tijd’. Die man wou een taalfout vermijden en daardoor deed hij iets, dat hij zelf een taalfout zou vinden, als hij begreep wat hij deed. Zo lees ik ook herhaaldelijk: Noordbrabant, enz....; zij telt zoveel inwoners. ‘Noordbrabant’ is onzijdig, maar dat ‘zij’ is een sylleps met het woord ‘provincie’.
Bij het schrijven gaat het niet als bij het afdraaien van een film, waar onveranderlijk vaststaat, welk beeld er zal volgen na elk beeld. Die vastheid is er niet in ons hoofd. De dingen bewegen en veranderen er, als de figuren in een caleidoscoop. 'n Eenheid gaat zich bij voorbeeld splitsen in de samenstellende delen: De jeugd is vrolijk; zij lachen en spelen graag. Het grammatisch geslacht wordt vervangen door het natuurlijke: Het kindje bezeerde zich erg; hij huilde zo droevig. De verleden tijd der handeling wordt vervangen door de tegenwoordige: Ik vloog op de kerel aan en geef hem 'n slag, dat-ie omvalt. In plaats van een oorzaak stellen we het gevolg: Ik wil geen advocaat worden, want het is een late vrucht. (Niet het advocaat zijn is de vrucht, maar het voordeel dat het ambt oplevert.) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De handeling wordt vervangen door de tijd waarop ze gebeurt: De patroon wil, als 't kan, een staking voorkomen, want al 't werk ligt dan stil. Het ene onpersoonlijke voornaamwoord verdringt het andere: Soms heeft men z'n les goed geleerd, en dan krijg je toch een onvoldoende. De goede stilist laat veel hiervan z'n gang gaan, maar hij zal steeds waakzaam toekijken en geen buitensporigheden dulden. De laatst genoemde sylleps (die veel voorkomt) zal hij zeker onjuist vinden.
De sylleps kan grammaticaal of logicaal wezen. In de grond zijn beide gevallen één (nl. sylleps), omdat ze beide verspringing van aandacht tot oorzaak hebben. Maar in het eerste vertoont zich slechts een vormverschil, een verschil in geslacht of getal of tijd. In het tweede echter sluiten de uitgedrukte gedachten of voorstellingen niet goed aaneen; er is dan een denksylleps. Eerst klom hij de ladder op en toen daalde hij weer af. ‘Weer’ schijnt terug te wijzen naar ‘klom’. Het is de tweede keer echter geen ‘klimmen’, maar ‘dalen’. Het begrip ‘klimmen’ heeft zich in 't hoofd van de schrijver verruimd tot ‘bewegen’. Daarheen wijst het woordje ‘weer’ terug. Dit zal niemand afkeuren, omdat het een vaste manier van spreken is. Eerst deed hij de deur dicht, en toen deed hij ze weer open. Zelfde geval. Er wordt ook veel gevist uit liefhebberij. 's Morgens vroeg trekken dezen er met hun hengels op uit. Deze stijl is berispelijk. In die lijdende zin was de aandacht geconcentreerd op de handeling. En dan wijst de schrijver ineens op de personen. Het groen is overgegaan in geel en bruin, de bloemen zijn verwelkt en ook de zon verschuilt zich veelal achter grijze wolken. De zaken zijn te ongelijksoortig om dat woordje ‘ook’ te rechtvaardigen, ofschoon er in alle drie gevallen ‘'n verdwijnen’ plaatsheeft. Och, gaat men het dagelijks leven na, dan is dit eigenlijk één grote wedstrijd. Er is hier een gedachte weggelaten: ‘dan ziet men, dat’. Nu wordt dit wel meer gedaan; bijv.: ‘Aardig is het (om te zien), hoe die jongens samen spelen’; of: ‘Zij spelen (om uit te maken), wie 't hardst kan lopen’; Zij keek naar de zieke (om te zien), hoe hij 't maakte’. Toch is het beter, in een dergelijke zin te schrijven: ‘dan blijkt (te zijn)’, in plaats van: ‘dan is’. Wanneer men een bijenkorf van binnen bekijkt, dan bevat hij veel raten, die...Dit is een geval van dezelfde soort, maar het hindert veel meer. Waarschijnlijk, omdat de aanwezigheid van die raten zo'n duidelijk, algemeen-bekend feit is, dat het geen voorafgaand onderzoek nodig heeft. Dat waren nu met recht woeste duinen. Hoeveel vrijheid men ook aan de beweging der gedachten wil gunnen, dit zinnetje gaat over de grens heen. ‘Het waren woeste duinen; men kon ze met recht zo noemen’, wou de schrijver zeggen. De sylleps heeft hier alle kenmerken van een bepaald soort contaminatie. Vergelijk ook: Wanneer er een dier is dat altijd ijverig in de weer is, dan mag in de eerste plaats de bij genoemd worden. Bedoeld is: ‘Wanneer er een dier is dat..., | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dan is het de bij’. Of wel: ‘Onder de dieren die..., mag in de eerste plaats de bij genoemd worden’. Dit is geen behoorlijk denken en schrijven meer. De gedachten lopen zo niet ordelijk achter elkaar, maar struikelen over d'r eigen en over elkaars benen.
Bij het goede schrijven zijn er twee machten die wederzijds wat moeten geven en nemen. Ze kunnen elkaar niet missen. Alleen gelaten ontaardt elk van hen al spoedig. ‘Schrijf, zoals je praat!’ roept dan de een, ‘en praat maar toe; wat kan je dat schoolse “goed” of “fout” schelen!’ En de stijl verheft zich niet boven het niveau van de huiskamer, ja daalt daar meestal nog ver beneden, omdat hij wel geschikt is voor wat men in de huiskamer bepraat, maar niet voor het onderwerp dat men schriftelijk behandelen wil. En de andere macht ontaardt tot een schools redeneren, tot een pedant narekenen, of alles logisch en grammatisch wel helemaal klopt, tot een schoolmeesterachtige muggenzifterij. De stijl wordt onnatuurlijk, zielloos. Een goed stilist stort zich niet in een bandeloze vrijheid, hij maakt zich ook geen slaaf van schoolse dwang. Vrijwillige gebondenheid, beheerste natuur, - dat is alle Kunst. Dat is ook de schrijfkunst. En in deze kunst heeft ook de sylleps haar bescheiden plaats.
Wijs de sylleps aan in de volgende zinnen, en zeg tevens of ze je foutief lijkt of niet:
|