Stijlstudie en stijloefening
(1918)–J. Mathijs Acket– Auteursrecht onbekend
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||
XX AnalogieWij mensen zijn maar in weinig dingen oorspronkelijk; bijna altijd volgen wij iemand of iets na. En als we oorspronkelijk schijnen, is er meestal nog maar een variatie van een oude zaak. De mode vindt bij voorbeeld een nieuw hoedje. Nieuw? Och, 't is maar een kleine wijziging van een model dat reeds bestaan heeft. Er is niets nieuws onder de zon, zegt een oud spreekwoord. Ons hoofd zit vol reminiscenties; dat zijn: flauwe, onbewuste herinneringen van hetgeen we hebben gezien, gehoord, beleefd. En bij al hetgeen we doen, maken of zeggen, werken al die herinneringen, zonder dat we 't weten, mee; en al wat we voortbrengen, is daardoor analoog of overeenkomstig met iets dat reeds bestond. In de taal is deze macht van het voorbeeld onophoudelijk op te merken. We maken nieuwe samenstellingen, afleidingen, uitdrukkingen, zinnen, naar het model van andere. Nieuw is dus niet elk deel afzonderlijk, maar hun combinatie. Voorts kan ‘nieuw’ betekenen: nieuw voor onszelf, d.i. nog niet eerder door ons gehoord en gebruikt, óf: nieuw voor de taal, d.i. nog niet eerder gebruikt door de leden der taalgemeenschap waartoe wij behoren. Gesteld, iemand heeft het werkwoord aanbesteden leren kennen uit de zin: ‘De gemeente zal dit werk aanbesteden bij de firma J. & Co.’ Hij zal nu, als het zo te pas komt, de vormen: besteedt aan, besteedde aan, heeft aanbesteed gebruiken, en van een aanbesteding spreken. Al die vormen maakt hij dan zelf, naar analogie van reeds bekende. Zo zijn we in staat bij het meervoud van een zelfst. naamw. het enkelvoud te maken (of omgekeerd); bij de onverbogen vorm van een bijv. naamw. de verbogen vorm (of omgekeerd); bij de overtreffende trap de stellende (of omgekeerd); enz., enz. Dergelijke ‘analogieformaties’ zijn wel eens onjuist, d.w.z. wijken wel eens van de gebruikelijke af. Dit komt doordat niet alle verleden tijden, niet alle meervouden, niet alle superlatieven enz. op dezelfde wijze worden gevormd. Een ‘verkeerd’ model wordt dan tot voorbeeld genomen. De kindertaal wemelt van foutieve analogieformaties: loopte; aangekwamd, geneemd, enz. Onder invloed van zilveren gaan kinderen spreken van houteren. Naar analogie van Kerstmis maken ze Pasemis. Maar ook volwassenen vergissen zich wel eens. Hoe dikwijls hoort men niet: gemaald (i.p.v. gemalen), gebrouwd (i.p.v. gebrouwen), gewoven (i.p.v. gewuifd). Dit zijn ongetwijfeld taalfouten. Maar wat nu nog fout heet, kan in de toekomst | |||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||
wel goed worden, als alle Nederlanders zo gaan spreken en schrijven. De volgende voorbeelden mogen dit duidelijk maken. Eens luidde de eerste persoon enkelvoud van de verleden tijd van het werkwoord binden: ik band. Wie toen, naar analogie van de meervoudsvormen, ‘ik bond’ zei, maakte een fout. Op het ogenblik echter is op deze vorm niets aan te merken. In de tijd dat men vervoegde: lachen, loech, gelachen, was lachte even onjuist als nu loopte is. Thans is het de enig juiste vorm. Het zwakke werkwoord zenden is geheel sterk geworden, sinds velen het gingen vervoegen naar analogie van: vinden, vond, gevonden.
Anders is het met analogievormen als koei, vlooi. Deze zijn uit het meervoud ontstaan: immers in duizenden gevallen kan men van het meervoud het enkelvoud maken door en weg te laten. Maar hoewel koei en vlooi zich op dezelfde wijze verhouden tot koe en vlo als bond tot band, worden ze niet door iedereen aanvaard, blijft er integendeel een sterk verzet tegen bestaan. Ze worden als ‘onbeschaafd’ gevoeld. Hetzelfde is het geval met ome(s) (vergelijk: tante(s)). Kan je (i.p.v. van kun je, naar analogie van kan ik) staat op de grens.
In alle gegeven voorbeelden is een bestaande vorm onder invloed van een nieuwe analogie in de taal vervangen door een andere vorm; beide vormen hebben precies dezelfde betekenis. Maar ‘vliegenier’ was, toen het voor 't eerst werd gemaakt, een nieuw woord: nieuw naar klank en betekenis. Zo'n woord (of uitdrukking) noemt men een neologisme. Een neologisme zal vrijwel steeds een analogievorming zijn. Vliegenier is vormd naar het voorbeeld van hovenier, aalmoezenier. Maar deze laatste zijn gevormd van zelfstandige naamwoorden. Van het werkwoord vliegen had men moeten vormen: vlieger. Weliswaar bestond dit al met een andere betekenis, maar dat is geen bezwaar; in alle talen vindt men veel homoniemen, dat zijn: woorden met dezelfde klank maar met verschillende betekenis.
Na 1885, het jaar waarin het maandschrift De Nieuwe Gids is opgericht, kwam er een school van jonge schrijvers, die er vooral naar streefden om hun gedachten en stemmingen individueel uit te drukken. Dit trachtten zij o.a. te bereiken met nieuwe, zelfgevonden woorden, uitdrukkingen en zinswendingen. Deze neologismen waren natuurlijk ook gevormd naar het model van reeds bestaand taalmateriaal. Het is nuttig, zich bij het lezen steeds even bewust te maken, naar welk voorbeeld zo'n nieuw woord is gemaakt. De volgende voorbeelden zijn uit: Menschen en Bergen van van deyssel. Het klammerige bleke hoofd. (Naar het model van zweterig, ofschoon dit van een werkwoord is gevormd en klammerig van een bijv. naamw.) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||
Aan Een huis vol Menschen van c. en m. scharten-antink ontlenen we: Hij zette zich nu te werken. (Naar analogie van 't Franse: il se mit à travailler; het is dus een gallicisme.) Zoals we reeds hebben gezegd, moet een neologisme liefst op een juiste analogie berusten, en daarmee op een juist taalbegrip, een juiste taalwaarneming. Bovendien moet het nog aan een andere eis voldoen, nl. aan de eis die voor alle stijlverschijnselen geldt: het neologisme mag niet dienen om de stijl op te sieren, maar moet noodzakelijk zijn, d.w.z. de enig juiste uitdrukking van een persoonlijke indruk, een persoonlijk gevoel, een persoonlijke gedachte. Een schrijver mag nooit jacht maken op neologismen. Anders ontaardt ook dit stijlverschijnsel in een maniertje, en wordt de stijl gewild-origineel, overdadig, vermoeiend. Verklaar in de volgende voorbeelden nu eens de analogie.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||
|
|