Stijlstudie en stijloefening
(1918)–J. Mathijs Acket– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIX ZinsbouwDe zomer was gekomen en gegaan, de zomer, wanneer je driemaal zolang over een boodschap doet als anders, het erg benauwd hebt, in het muffe werklokaal...waar het toch wel aardig is 's morgens als de deuren, die tot een flinke tuin toegang geven, wijd openstaan, en een windje dat naar blaren en bloemen, naar dauw en gras;...naar iets dat heel fris en lekker is, riekt, zo zachtjes over je konen blaast, of het zeggen wil: jongen, wat zal het vanavond op de zwemplaats lekker wezen. Er is iets gebrekkigs in de bouw van bovenstaande zin. Het onderwerp dat en het gezegde riekt, staan te ver van elkaar. 't Was al veel beter als er stond...‘en een windje, dat riekt naar blaren en bloemen...’ De zinsdelen waartussen een onmiddellijk grammatisch verband bestaat, moeten liefst niet te ver van elkaar staan: bijv. onderwerp en gezegde, gezegde en voorwerp, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijke bepaling.Dit kan niet altijd, maar men moet er toch naar streven. Stoort men zich niet aan deze stilistische eis, dan ontstaan vaak zinnen die lijken op een algebraïsche vorm met teksthaken en accolades en grote en kleine haakjes. Bovendien zijn ze meestal lelijk, wat hun ritme en hun melodie betreft. Luister maar naar de geciteerde zin: ‘...naar iets dat heel fris en lekker is // riekt // zo zachtjes...’ Er stoot hier iets tegen elkaar, en de juiste intonatie is moeilijk te vinden. Nu wordt het begrijpelijk, waarom de afstand tussen het onderwerp een windje en het gezegde blaast, niet onaangenaam aandoet, - hoewel hij nog groter is dan die tussen dat en riekt: 1. ze kunnen niet dichter bij elkaar geplaatst worden, en 2. hun scheiding stoort het ritme niet. Vele schrijvers horen niet, wat ze schrijven. Ze zien het alleen, op 't papier. Het is zo'n goede gewoonte, hetgeen men op schrift heeft gesteld, hardop te lezen. Soms voelt een auteur zelf wel zijn fout en herstelt die dan handig door enkele woorden te herhalen. Bij voorbeeld: Ik voor mij kan u als eerlijk man betuigen dat mij, nadat ik eerst mijne krachten aan den zadel van den ruiter, dien juffrouw Noiret onder handen had, had beproefd, en mij van haar omtrent de hoofdgeheimen der kunst had laten onderrichten; dat mij zeg ik, een koude rilling door de leden ging, toen er een groote majestueuze dagbroer voor mijne eigene onbijgestane verantwoording werd gelegd. Het belanghebbend voorwerp en het gezegde komen hier, door de herhaling, dichter bij elkaar te staan. Er is nog iets anders minder gelukkig in de zinsbouw van dit fragment. Wat? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verbeter de bouw van de volgende zinnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle bovengenoemde zinnen lijden aan een en dezelfde stijl-fout, - de ene meer, de andere minder. Logisch en grammatisch echter zijn ze juist. Op het verband der delen waaruit ze zijn opgebouwd, is grammatisch niets aan te merken; op de volgorde der woorden in elk der hoofd- en bijzinnen afzonderlijk evenmin. Hieruit blijkt: wat grammatisch en logisch goed is, kan stilistisch fout zijn. En wat grammatisch verkeerd is? - Dat is ook stilistisch verkeerdGa naar voetnoot1. Door ongeoefende stilisten worden vele grammatische fouten tegen de zinsbouw gemaakt. De voornaamste hiervan zullen we eens bezien.
‘De boer ging naar de markt en de boer kocht een koe.’ Deze zin is grammatisch in orde, maar stilistisch niet: hij lijdt aan overbodige duidelijkheid. Die stijlfout wordt vermeden door de zinnen samen te trekken, dat wil zeggen: door hetzelfde zinsdeel maar een keer uit te drukken. ‘De boer ging naar de markt en kocht een koe.’ Het is dus grammatisch geoorloofd om in een zin een woord weg te laten, dat in een nevengeschikte zin reeds genoemd is en daar dezelfde dienst verricht. Is de functie van het woord in beide gevallen niet dezelfde en laat men het woord toch weg, dan maakt men zich schuldig aan een foutieve samentrekking. Bij voorbeeld: ‘Dit boek is buitengewoon mooi en koopt men dan ook veel.’ In de eerste zin is boek onderwerp; maar het kan niet als onderwerp bij koopt begrepen worden, het is daarbij lijdend voorwerp. Andere voorbeelden: Het gestrande vaartuig was een vrachtschip en door de reders volgeladen met rijst. In de eerste zin is was een koppelwerkwoord; in de tweede zin zou het hulpwerkwoord moeten zijn. Het koren is door de boeren reeds gemaaid en nu geschikt om binnengebracht te worden. Is: eerst hulpwerkwoord van de lijdende vorm, daarna koppelwerkwoord. Op deze wijze staat er: is door de boeren nu geschikt (geworden) om... Hij heeft Vondels verzen zeer lief en er dan ook een ernstige studie van gemaakt. Het woordje heeft kan in de tweede zin geen herhaling zijn van dat in de eerste zin. Zij hief tussenbeide haar lief gezicht op, om eens op de Hoogstraat te kijken, maar keerde het meestal teleurgesteld weder af en tot haar werk. De twee gezegdes zijn: afkeren en keren. Wat je nu zegt, lijkt me onjuist en zal niemand met je eens zijn. De bijzin is onderwerp bij lijkt onjuist, maar kan dit niet zijn bij het gezegde van de tweede hoofdzin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit voorbeeld blijkt, dat - wat betreft de kwestie van de ‘samentrekking’ - voor de bijzin hetzelfde geldt als voor het woord. Hoe moeten de gegeven voorbeelden van foutieve samentrekkingen verbeterd worden?
‘Uw brief hebben wij ontvangen, en zullen die spoedig uitvoeriger beantwoorden.’ Ook dit is een voorbeeld van een samentrekking: in de tweede zin ontbreekt het onderwerp; er is een woord weggelaten, dat in een nevengeschikte zin reeds genoemd is en daar precies dezelfde functie heeft. Volgens hetgeen we hierboven zeiden, zou deze samentrekking dus goed zijn. Maar toch is ze verkeerd. Om dit duidelijk te maken, moeten wij eerst een andere veel voorkomende fout tegen de zinsbouw behandelen, nl. de foutieve inversie. Inversie is de woordschikking, waarbij het onderwerp achter de persoonsvorm van het werkwoord staat. In vragende zinnen is dit de normale woordschikking. Maar ook in mededelende zinnen kan inversie optreden. Dan echter moet zo'n zin met een bepaling of een voorwerp beginnen. Vergelijk: Wij hebben uw brief ontvangen. Gaat er aan het onderwerp en het gezegde geen bepaling of voorwerp vooraf - of, zoals men ook wel zegt, heeft de zin geen ‘aanloop’ - en plaatst men toch het onderwerp achter het gezegde, dan maakt men een fout tegen de zinsbouw en is de inversie foutief. Nu zal wel niemand de enkelvoudige zin schrijven: ‘Hebben wij uw brief ontvangen’, zo dit niet als een vragende zin is bedoeld. Ongeoefende stilisten maken de bedoelde fout echter herhaaldelijk in de tweede van twee nevengeschikte hoofdzinnen. Bij voorbeeld: ‘Uw brief hebben wij ontvangen en hebben wij de eer u te berichten, dat...’ De tweede zin zelf begint met het gezegde, heeft dus geen ‘aanloop’. Bovendien heeft de aanloop van de eerste zin, die daar inversie bewerkt, geen betrekking op de tweede. Er is dus voor inversie in de tweede zin geen enkele reden. Op precies dezelfde wijze is onjuist: ‘Uw brief hebben wij ontvangen, en zullen mij die spoedig uitvoeriger beantwoorden.’ Uw brief behoort niet bij de tweede zin, is daar geen lijdend voorwerp; er staat immers reeds een lijdend voorwerp in (die), echter niet vóór het onderwerp en het gezegde, zodat het geen inversie kan veroorzaken. De besproken fout, die vooral in handelsbrieven veelvuldig voorkomt, wordt zeer familiaar ‘stijl van tante Betje’ of ook wel kortweg ‘tante Betje’ genoemd. Tante Betje is een geniepig mens. Op wie haar karakter hebben doorgrond, heeft zij geen vat. Maar onder de anderen zoekt ze haar prooi, zodra die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee door en of maar verbonden nevengeschikte hoofdzinnen willen schrijven. Bovendien spant ze vaak samen met de foutieve samentrekking. Bij voorbeeld: ‘Uw brief hebben wij ontvangen, en zullen die spoedig uitvoeriger beantwoorden.’ Wanneer we in de tweede zin het weggelaten woord invoegen, komt het op dezelfde plaats te staan als waarop het in de eerste zin staat. Dit is een vaste regel. Vergelijk. Wij hebben uw brief ontvangen en zullen die spoedig uitvoeriger beantwoorden. Dus moeten we de geciteerde zin begrijpen als: ‘Uw brief hebben wij ontvangen en zullen wij die spoedig uitvoerig beantwoorden’. Nu is het duidelijk geworden, waarom de samentrekking onjuist is, ondanks het feit dat wij in beide zinnen dezelfde dienst verricht: ze berust op een foutieve inversie. En wat wij hierboven zeiden over het weglaten van een woord, heeft nog een toevoeging nodig: het woord in kwestie moet tevens in beide zinnen op dezelfde plaats staan.
Al dat geredeneer is tamelijk ingewikkeld, - en we zijn hier ver verwijderd van de ‘stijl’ als ‘uitdrukking van een persoonlijkheid’. Nu zijn er gelukkigen, die zich het bovenstaande nooit bewust hebben gemaakt en die toch nooit in de handen van tante Betje en consorten vallen. Van dezen zegt men wel, dat ze ‘taal-gevoel’ hebben; ze doen het ‘vanzelf’ goed. Maar vele anderen doen het vanzelf verkéérd. En voor hen is het volstrekt noodzakelijk, dat ze de kwestie van de inversie en de samentrekking geheel doordenken.
Hetzelfde geldt voor een andere veel gemaakte fout: het onjuiste gebruik van de beknopte bijzin. ‘Na gegeten te hebben, ging de zon onder.’ Deze, aan een schoolopstel ontleende zin doet uitermate komisch aan. Er staat immers, dat de zon gegeten had! Waarom staat dat er? - Als we lezen: ‘na gegeten te hebben’...weten we nog niet, wie gegeten heeft of had; dat blijkt pas uit de volgende zin: wat daar onderwerp is, is ook onderwerp bij ‘heeft gegeten.’ De bedoelde fout kan in het algemeen op twee manieren verbeterd worden: 1. Men verandert de hoofdzin zodanig, dat hetgeen als onderwerp bedoeld is in de beknopte bijzin, ook onderwerp is in de hoofdzin. Dus in dit geval: ‘Na gegeten te hebben, zagen wij de zon ondergaan’. 2. Men maakt de beknopte bijzin volledig. Dus: ‘Nadat wij gegeten hadden, ging de zon onder.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijs nu de fouten aan in de volgende zinnen en verbeter ze.
Al de hierboven behandelde fouten tegen de zinsbouw kan men ‘stijlfouten’ noemen. Maar juiste inversies, juiste samentrekkingen zijn daarom nog geen ‘stijlverschijnselen’. Er is echter met betrekking tot de zinsbouw wel een stijl-verschijnsel, nl. de symmetrie. Evenals het ritme een aangename gelijkheid is in de afwisseling van de lettergrepen met zwaardere en met lichtere klemtoon; evenals het rijm een aangename gelijkheid is in de klanken, zo is er ook een aangename gelijkheid in de bouw der opeenvolgende zinnen. De jager had een geweer onder de arm en zijn knecht droeg een tas in de hand. Beide zinnen zijn gelijkvormig of symmetrisch gebouwd: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, plaatsbepaling; in beide zinnen komen dezelfde rededelen voor in dezelfde volgorde. Ook in de inhoud is zekere gelijkheid op te merken: in beide wordt gesproken van jachtbenodigdheden, van 'n bij zich dragen en van 'n lichaamsdeel. Ook naar de inhoud geoordeeld, is er dus symmetrie. De volgende zinnen tonen eveneens een mooie gelijkvormigheid:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De waarde der symmetrie wordt vooral goed begrepen, als ze ontbreekt, daar waar men ze verwachtte. Dat is trouwens met alle dingen zo: gemis doet waarderen. Hier volgen enige zinnen die onaangenaam klinken door hun ongelijkvormigheid. Tegen sinterklaas wordt er overal gefluisterd: door mevrouw met de meid; door de meid met de kinderen; en de kinderen onder elkaar. De lezer had verwacht dat er zou komen: en door de kinderen met elkaar. Als de zin symmetrisch was doorgeschreven, was er een aardige stijlfiguur gekomen, die men kettingbouw zou kunnen noemen: elke volgende zin begint dan met het laatste woord van de vorige. Het onaangename van zo'n stijlfout zit in het onaangename van de verrassing. Verrassingen kunnen wel eens aardig zijn, bijv. met sinterklaas, maar deze heeft iets pijnlijks. Ik lees ondertussen de krant of loop in het tuintje of kijk mijn fiets na of er iets aan hapert. Twee keer hebben we 't tegenstellend voegwoord of gehad; dan komt er weer 'n of; door onze verwachting van symmetrie denken we dat dit van dezelfde soort zal wezen; maar dan blijkt 't het onderschikkend voegwoord of te zijn. De winden worden minder hevig en warmer. Eerst een ‘verzwakkende’ trap en dan een vergrotende trap. Men zou haast denken dat er bedoeld was: minder warmer. Maar dat is onzin. Had de leerling, de auteur van deze zin, geschreven: De winden worden minder hevig en minder guur, dan had hij symmetrisch zijn bedoeling uitgedrukt. Die hond werd door die oude dame verzorgd als een moeder haar kind. De eerste zin van de vergelijking is lijdend, de tweede echter is kennelijk bedrijvend bedoeld. De volgende evenredigheid deugt niet: de hond: die oude dame = de moeder: haar kind. De termen van de tweede ‘reden’ zijn verwisseld. Het voetbalspel dwingt de jongens tot dieper nadenken en goed hun verstand te gebruiken. De vereerder van het ‘bruine monster’ die dit in zijn opstel schreef, had niet veel gevoel voor symmetrie. Dwingen tot nadenken en tot het goed gebruiken van hun verstand. Nu zijn beide infinitieven gebruikt met een substantivisch karakter. Of wel: dwingen om dieper na te denken en goed hun verstand te gebruiken. Nu behouden ze beide hun werkwoordelijke aard. De locomotief is een der mooiste uitvindingen der vorige eeuw en die steeds wordt verbeterd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voegwoord en doet ons verwachten dat er een nevengeschikte zin volgt. Dat is een vaste symmetrie in de zinsbouw. Maar hier volgt een bijvoeglijke bijzin. Velden en bossen worden reeds druk bezocht door de mensen die er rust en verkwikking komen zoeken en ook om de ontwakende natuur te bewonderen. Deze schrijver was vergeten, dat hij begon met een bijvoeglijke bijzin (die er...) en knoopte er toen een beknopte bijwoordelijke bijzin van doel aan vast. En deze twee ongelijksoortige zinnen verbindt hij door het voegwoord en. Het maakt de indruk of men een paard en een os naast elkaar spant voor een karretje.
Uit vele van deze voorbeelden blijkt, dat en wel echt het voegwoord der symmetrie is. Het verbindt rededelen en het verbindt zinnen die van dezelfde soort zijn. Een fout hiertegen is niet slechts een stilistische, maar ook een grammatische fout. Dat bij een opsomming ook gelijkheid van de inhoud noodzakelijk kan zijn, blijkt uit het volgende voorbeeld: Hij had een hoed met pluimen op 't hoofd, een zakdoek in de hand, en den Bisschop aan zijn zij. De vorm is hier wel symmetrisch, maar de inhoud niet. Men verwachtte dat er nog een kledingstuk genoemd zou worden, en toen kwam opeens de bisschop. Zo'n verrassing doet iemand lachen. 't Is net of men zegt: ‘Kijk, dit is mijn stoel, dat mijn inktkoker, en dat mijn tante.’ Heel plezierig voor die dame. Of wel: ‘Bij dat geluid sprong hij plotseling op, greep een mes, en sneed 'n stukje koek af.’ Juist omdat de laatste stijlfout lachwekkend is, maken humoristische schrijvers deze opzettelijk om een zot effect te bereiken. Bijv. hildebrand in De Familie Stastok: Aan zijne zijde sluimerde een jong mensch met gescheiden haar, zoo glad gekamd alsof het uit één stuk was, hooge jukbeenderen, een blauwe das, een turkooizen doekspeld, enz. Er moet natuurlijk ergens uit blijken, dat zoiets humoristisch bedoeld is; bijv. uit de beschreven situatie, uit de toon van het hele verhaal. De stijl-fout is dan stijl-middel geworden.
Na al die lelijke zinnen nog een paar mooie fragmenten die bekoren door hun parallellisme.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De symmetrie wordt hier op een enkele plaats niet gelukkig verbroken door de variatie in verbindingswoord: dat - waarin. O God, kastijd mij niet in uwen toorn,
Tuchtig mij niet in uwe verbolgenheid.
(Psalm, 6 vs. 2)
Versmaad dus de tucht des Machtigen niet.
Hij kwetst, maar verbindt ook,
Hij wondt, maar zijne handen heelen.
(Job, v, vs. 17,18)
De symmetrie van vorm in inhoud gaat hier zo ver, dat de zinnen synoniem worden. Door de volheid des gemoeds waaruit deze woorden komen, wordt er twee maal hetzelfde gezegd (vgl. de tautologie). Men ziet het: de ontroering brengt gelijkheid van beweging (ritme), gelijkheid van klank (rijm), en gelijkheid van bouw en inhoud (symmetrie). Hoe zeere vallen ze af,
de zieke zomerblaren;
hoe zinken ze altemaal,
die eer zoo groene waren,
te grondewaard!
(geselle)
't En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijck u spogen in 't gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten.
't En zijn de crijchs-luy niet die met haerGa naar voetnoot1 felle vuisten
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschtenGa naar voetnoot2: -
Ick ben 't, o Heer, ick ben 't die u dit heb gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taaye streng daermeê ghy ginct gebonden,
De nagel en de speer, de geessel die u sloech,
De bloet-bedropen croon, die uwen schedel droeg.
Want dit is al geschiet, eylaas! om mijne sonden.
(revius: Hij droeg onze smerten)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O heer Iesu, Godt en mensch,
Die aenveert heb desen staet,
Gheeft my dat ik door U wensche,
Gheeft my door Uw kindsheyd raet.
Sterkt my door Uw teere handen,
Maekt my door Uw kleynheid groot,
Maekt my vry door Uwe banden,
Maekt my ryk door Uwen noot,
Maekt my blyde door Uw lyden,
Maekt my levend door Uw dood.
(Uit: Comt Verwondert u hier)
Deze voorbeelden zijn wel voldoende om de expressieve waarde der symmetrie te doen gevoelen, - tevens om te bewijzen dat symmetrie iets anders is dan eentonigheid die daardoor ontstaat, dat men slechts de beschikking heeft over enkele zinsconstructies. En ook hier geldt weer: ook de variatie, de afwisseling in zinsbouw kan expressieve en esthetische waarde hebben. |