De kleine luitjes, zij die het rijkst zijn aan volkshumor, hebben ook 't meeste moeite om aan hun broodje te komen. Zij kennen de betekenis van het woord ‘armoe’. Ziekte is voor hen nog heel wat anders dan voor rijke lui. Vandaar dat er zovele komische volkswoorden zijn, waarin men spot met eigen zorg en kommer. Men noemt dat spotten met eigen tegenspoed: galgenhumor, en denkt daarbij aan een veroordeelde die op het schavot nog een grapje zegt tegen de beul of het publiek. ‘Dat zul je me niet voor de tweede keer lappen’, zei bijv. een verharde schelm tegen de scherprechter. Met die zelfbespotting kan men zich een houding geven om z'n verlegenheid te bedekken, en men kan er ook z'n leed wat mee luchten.
'n Arm vrouwtje woonde in een bouwvallig hutje. 'n Vreemdeling kwam even binnen en zei: ‘Wat ligt je huisje toch mooi. Wat een heerlijk uitzicht op die velden en heuvelen’. ‘Ja,’ zei 't ouwe moedertje die veel oog had voor haar eigen armoe, ‘'n mooi gezicht door 'n kapotte ruit!’ De vreemdeling lachte, vertelde de grap verder, en 't werd een cliché. Nu zit op een heerlijke voorjaarsdag een arme klerk op zijn duffe kantoor; het zonnetje schijnt, de vogeltjes zingen. ‘'n Mooi gezicht...door 'n kapotte ruit.’ Of er is bal in een feestzaal. De rijke lui stappen uit hun equipages en de arme kinderen bewonderen de kostelijke toiletten. ‘'n Mooi gezicht...door...’
‘Hoe gaat't met je kiespijn?’ vroeg ik aan iemand. ‘O, die kiespijn maakt 't goed,’ zei hij, ‘maar ik...!’
Op een dorpskermis stond een mallemolen. Hij was versierd (hm!) met schilderstukjes waaronder versjes stonden. Een toneeltje stelde voor: 'n stadsgezicht in de winter: witte daken en straten. 'n Arme tobber, zonder jas, liep in z'n boezeroen, ineengekrompen van kou, langs de huizen. En er stond onder te lezen: 't Is fris as je jas in de lommerd is.
'n Klein ambtenaartje kreeg 'n betrekking met vrije woning. ‘Heb je ook vrij licht?’ vroeg een vriend. ‘Ja,’ zei hij, ‘als de zon schijnt.’
‘Waar woon je tegenwoordig?’ vroeg hem een andere vriend. ‘In Hongarije!’ zei de grappenmaker, ‘want ik verdien te veel om van te sterven en te weinig om van te leven!’
Wat de inhoud betreft, kan men deze stereotiepe grapjes verdelen in allerlei groepen.
Het weer is in ons Holland, met zijn veranderlijkheid van temperatuur en wind en bewolking, een veelbesproken onderwerp. Dat geeft dus aanleiding tot veel gekheid. ‘Het is nu goed weer om een erfenis te delen’, hoort men vaak zeggen, als men geen voet buiten kan zetten. En een voorzichtige buurman roept wel eens: ‘Vrouw, haal je kat in huis, want het gaat regenen’. ‘We hebben een vroege winter van dit jaar’, wordt gezegd, als het in mei maar koud blijft.
Welk onderwerp is gewichtiger dan de dood? Vele ongepaste aardigheidjes doen daarover de ronde, zoals: ‘Is hij dood? Hij eet geen brood’. Of: ‘Die zieke maakt het slecht. Hij is op sterven na dood’.