Stijlstudie en stijloefening
(1918)–J. Mathijs Acket– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II ClichésHet cliché is een stempel, waarmee men ineens 'n tekening of figuur afdrukt op papier. Vroeger waren er speelgoeddozen voor kinderen, vol clichés. Op 't een stond 'n boom, op 't ander 'n koe of 'n paard of 'n hek of 'n boerenhuis of 'n ploeg, enz. De kinderen konden die gummistempels afdrukken en zo aardige landschapjes maken op 't papier. Als we schrijven, maken we ook gebruik van clichés: taal-clichés. Daarvan zijn er ontelbaar veel. Goed beschouwd is elk woord een cliché, maar in de stilistiek bedoelt men er speciaal mee: groepen van woorden, uitdrukkingen, brokken van zinnen, gehele zinnen, zinswendingen, al dat stijlmateriaal dat wij van 't voorgeslacht erven, evengoed als de losse woorden. Al lezende (en luisterende) hebben wij die uitdrukkingen in ons opgenomen als een nieuwe eenheid; en al schrijvende (en sprekende) gebruiken wij ze op onze beurt. Grote schrijvers scheppen wel iets nieuws, maar een gewoon stilist is al blij als hij een vaardig gebruik kan maken van wat hij van anderen heeft overgenomen en waarmee het magazijn van zijn geheugen is gevuld. Ik zeg: het magazijn van zijn geheugen. Dit is al een voorbeeld van een cliché. Ik maakte het niet zelf. Ik heb die uitdrukking ergens gelezen, ze heeft mij verrast, ik heb er even over nagedacht, later heb ik ze nog een paar maal ontmoet bij andere schrijvers, en nu gebruik ik ze zelf. Als men zo'n uitdrukking weinig of nog nooit heeft ontmoet, is ze verrassend, men vindt ze mooi. Maar als men ze vaak leest of ze zelf dikwijls gebruikt, verliest ze haar bekoring. (Dit is ook 'n cliché!) Het gaat er dan mee als met 'n gummi-stempel die al te veel is gebruikt: de omtrekken worden vaag en het beeld lééft niet meer. De uitdrukking is dan een afgesleten muntstuk waarop het beeld van het staatshoofd niet meer is te onderscheiden. (Alwéér 'n cliché!) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden: 1. WoordkoppelingenEr zijn vele woorden die de woordenboeken niet vermelden, omdat de sleur ze nog niet aaneenschrijft, maar nog de delen gescheiden houdt, ofschoon betekenis en uitspraak duidelijk aanwijzen, dat de samengroeiing een afgelopen proces is: hedentendage; vandaagdedag; een boek gebonden in heelleer; tenhoogste; tenzeerste; smaakbedervend; voorzover; destemeer; van de ene driemaanden in de andere leven; de jassen thuislaten; samenzijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. EpithetaDe substantieven hebben dikwijls een karakteriserende bijvoeglijke bepaling (epitheton) bij zich, waarmee ze door 't veelvuldig samenzijn 'n zeker geheel uitmaken: beste vriend; dierbare ouders; harde arbeid; een reddende engel; zijn trouwe gade; de goede God; een dreigend gevaar; Keizer Karel. Ook werkwoorden hebben zulke vaste bepalingen bij zich: fel schitteren; hard blokken; iemand trouw verplegen; in duizend stukken scheuren (duizend stukken is op zich zelf ook een cliché); hardnekkig strijden; schaamteloos liegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Gepaarde woordenHoog en droog; door dik en dun; lief en leed; frank en vrij. De oorzaak der vereniging zit in de klank of in de betekenis. Soms is er eindrijm: met hand en tand zich verdedigen; houw en trouw zweren; klein maar rein; in nood en dood iemand bijstaan; met pak en zak; wijd en zijd; 't mijn en dijn. Soms is er beginrijm (alliteratie); met schade en schande; rijen en rossen; in rep en roer; buigen of barsten; bloemen en blaren; met kunst en kracht. Soms is er ‘halfrijm’ (assonance), d.i. gelijkheid van klinker: in zak en as zitten; vergeven en vergeten; dag en nacht (in de betekenis van aldoor, zonder ophouden). Soms zijn de gepaarde woorden synoniem (ongeveer van dezelfde betekenis): goed en wel; enkel en alleen; eenzaam en verlaten; bij tijd en wijle; dik en vet. Ook is tegenstelling wel de band, die beide woorden bijeenhoudt: oud en jong; door dik en dun; bij hoog en laag zweren; erop of eronder; bij leven en sterven; 't wel en 't wee. Als men de gegeven voorbeelden nagaat, zal men bemerken, dat er dikwijls twee oorzaken tegelijk zijn die de woorden bijeenhouden: klank en betekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. UitdrukkingenHieronder verstaat men een groep van woorden die samen als 'n eenheid optreden; men kan ze vervangen door één woord, ook al zal tussen dat woord en de synonieme uitdrukking in de meeste gevallen wel enig verschil bestaan. Doordat men de uitdrukkingen met één blik overziet en ze als 't ware in één tempo verstaat, kan het gemakkelijk gebeuren, dat men ze niet meer ontleedt in de samenstellende delen. Bijv. het land hebben. de genestet zegt in zijn Fantasio van zijn held: ‘zijn land groeide aan’ en bedoelt: ‘hij werd hoe langer hoe bozer’. Maar dat is schertsend gebruik van een woord; wij vragen ons niet af, wat dat ‘land’ in de bedoelde uitdrukking betekent. Iemand parten spelen. Wie weet nog, wat ‘parten’ zijn? Niemand heeft deze wetenschap nodig om die uitdrukking goed te gebruiken. Als iemand zegt: ‘Moeder was op z'n zondags’ of ‘De boeken liggen weer op z'n plaats,’ bewijst dit, dat hij niet meer ontleedt, dat hij een vaste taaleenheid hanteert. Enige voorbeelden van uitdrukkingen: er slecht aan toe zijn; het op een lopen zetten; voor de mal houden; de eerste de beste; pal staan voor; 'n broertje dood hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan iets; het hoofd neerleggen; te berde brengen; ten beste geven; de goedkeuring wegdragen; op staande voet; als 't u blieft (gesproken: alstublieft); van heb ik jou daar; in de steek laten. En zo zijn er vele duizenden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Gehele zinnenDeze kunnen cliché worden. Dergelijke formules gebruikt men vooral bij veel voorkomende gelegenheden: verjaardagen, begrafenissen, enz. ‘Ik wens u veel heil en zegen in het nieuwe jaar.’ ‘Hartelijk gefeliciteerd op je verjaardag.’ ‘Ik dank alle aanwezigen hartelijk voor de eer, de overledene bewezen.’ ‘Ik condoleer u wel met het droevig verlies.’ ‘Hoe maakt u 't?’ ‘Dank u, en u?’ In kranten, in koopmansbrieven, in notariële akten, overal ontmoet men dergelijke vaste vormen. ‘Naar wij uit betrouwbare bron vernemen.’ ‘In ons anders zo stille dorpje heerste heden een grote drukte.’ ‘Uw schrijven van de 24ste dezer hebben wij in goede orde ontvangen en wij hebben goede nota genomen van hetgeen u daarin schreef.’ ‘Met de meeste hoogachting, Uw dw. Y.’ Hier volgt een kinderbriefje, dat van het begin tot het einde één cliché is: Lieve Tante, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Spreekwoorden, spreekwijzen, uitingen van volksgeestigheidVoor zover deze gemeengoed zijn geworden, kan men ze ook tot de clichés rekenen. Wij behandelen deze in afzonderlijke hoofdstukken.
Men kan zich afvragen, of niet alle stijlverschijnselen clichés zijn. - Inderdaad zijn het ‘vaste vormen’, die de schrijver ‘gebruikt’: beeldspraak, vergelijking, hyperbool, retorische vraag. Dit neemt echter niet weg, dat een bepaalde beeldspraak, een bepaalde vergelijking enz. wel nieuw, wel origineel kan zijn. En dat is maar gelukkig ook, want anders zou er geen literaire kunst, zouden er geen taal-kunstenaars bestaan. Een schrijver doet iets anders dan ‘stempels afdrukken’. Hij schept in die vaste vormen iets nieuws, waarmee hij zijn wezen, zijn individuele ontroering uitdrukt. En als men iemand verwijt dat zijn taal vol van clichés is, bedoelt men niet dat hij beeldspraak, vergelijkingen enz. gebruikt en geen nieuwe stijlvormen schept, maar wél dat hij beeldspraak gebruikt, die reeds honderden malen gebruikt is en daardoor is ‘afgesleten.’Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de beeldspraak is de kwestie trouwens nog iets ingewikkelder. Het is opvallend, hoe weinig de dichters op dit gebied iets volkomen origineels scheppen; meestal is het, of ze een bepaalde bekende beeldspraak slechts variëren. Maar wat het ontledende verstand ziet als een variatie van een cliché, dat wordt door het gevoel als een nieuwe ontroering ondergaan. Hoe vaak zijn niet door dichters de sterren ‘bloemen’ genoemd of daarmee vergeleken? - Maar lees nu eens, en dan liefst in de samenhang van het hele gedicht (boutens: Liefdes uur): En boven glansbelopen
Westersche schans in groene hemelwei
Straalt Venus' gouden aster open
Zoo plotseling en puur...
Hier is met een oud cliché getoverd...neen, hier is het schone verband tussen ster en bloem, waaraan ook de aster haar naam te danken heeft, opnieuw en diep ervaren.
Stijlvormen, die veel minder dan de beeldspraak persoonlijk gevarieerd kunnen worden en waarin zich een persoonlijke ontroering veel minder direct kan openbaren, hebben veel meer de neiging om reeds als ‘vorm’ tot cliché te worden. Vergelijk daarvoor het volgende voorbeeld van clichéstudie. Een onaanzienlijk dorpje midden op de heide. Een honderdtal woningen, alle boerenhoeven zonder een schijn van regelmaat, als een uitgestorte speelgoeddoos grillig verspreid. a. In de eerste zin ontbreekt het gezegde (grammatische opmerking). Dit komt bij beschrijving vaak voor. De schrijver werkt dan als een tekenaar, die met enkele lijnen het essentiële geeft en het bijkomstige weglaat. Met enkele woorden roept hij 't beeld van dat dorp voor onze geest. We zien de heide, we zien het dorp, en 't hoeft niet gezegd te worden dat dat dorp op de heide ligt. Dat begrijpen we vanzelf. Met dat ligt zou trouwens niet veel anders worden gezegd, dan dat het er is. b. Midden op de heide. Dit is een herhaaldelijk voorkomende woordgroep. Vgl. midden op zee, midden op de markt, midden in de menigte, midden in de kerk. c. Het woordje midden moet niet letterlijk opgevat worden. De bedoeling is slechts dat men zal zien: een persoon, een zaak, omgeven door een grote ruimte. Midden = ongeveer in 't midden. Vgl.: De zaal was halfvol (= ongeveer halfvol). Hij scheurt het papier middendoor. De zaal was leeg; er zaten maar twintig mensen. d. Eerst zegt de schrijver dat het woningen zijn, en dan zegt hij boerenhoeven. Het eerste woord is ruimer van betekenis dan het tweede. Vgl. paarden (ruimer) en schimmels (beperkter); mannen en soldaten. Bij beschrijvingen komt dit weer veel voor: ‘Kijk, er naderen enige mannen in de verte, soldaten, met het geweer op de schouder’. Het is of men eerst maar met halve aandacht kijkt en alleen maar merkt dat het mannen zijn; daarna spant men zich in bij 't kijken en ziet: o, ja! 't zijn soldaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door aan te tonen, in dit en in andere gevallen, dat de besproken manier van zich uitdrukken veel voorkomt, bewijst men dat men met een vaste vorm te doen heeft. e. Zonder een schijn van. Vaste woordengroep. Vgl.: Zonder een schijn van schaamte bekende hij zijn misdaad. f. Speelgoeddoos. Vaak gebruikte vergelijking. Men overziet dan 't geheel met één blik, als een tafel waarop de speelgoedhuisjes verstrooid staan. g. Grillig verspreid. Gewone beeldspraak om onregelmatigheid, veranderlijkheid uit te drukken. Grillig weer. Een beek slingert zich grillig door 't landschap.
Wijs de clichés aan in de volgende zinnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neem eens enige bladzijden uit je leesboek en wijs de clichés aan. Je zult ze wel niet alle zien, want daarvoor is veel stijlkennis nodig. Waarschijnlijk is de vangst groter, als je ook de volgende hoofdstukken hebt bestudeerd. |
|