Gedichten. Deel 3a. Apparaat

[470] Danaïde van Rodin

Overlevering

M^1	Typoscript, oorspronkelijk collectie J.Th. Stakenburg, H-16.
M^2	Typoscript, collectie J. Vermeulen, H-20,i.
P^1	Proef D^1, oorspronkelijk collectie J. Vermeulen, H-29.
D^1	Existentie, p. 57.
P^2	Eerste proef D^2, H-88.
P^3	Tweede proef D^2, H-89.
D^2	Cryptogamen iii, p. 161.
M^3	Kopij D^3, H-122.
D^3	Verzamelde gedichten, p. 592.

Datering

Vóór 1942

Leestekst

M¹

Varianten en correcties

M² a typemachine, b zw inkt, c gr potlood (b-c in de hand van J. Vermeulen)

Titel	Danaïde van Rodin > Danaide M^2 a > Rodin M^2 b >
	Danaïde P^1-D^3
Ondertitel	[ontbreekt] > Rodin M^2 a > Danaïde M^2 b > (Rodin) P^1-D^3
1	vrouw, > vrouw P^1-D^3
2	berouw > berouw, M^2-D^3
3	vóór > voor M^2
3/4	[strofewit] > [geen strofewit] P^1-D^3
5/6	[strofewit] > [geen strofewit] P^1-D^3
7	waarin > waarin M^2 a > [waar] M^2 c
7	vreezen. > vrezen. M^2

[p. 329]

Auguste Rodin, ‘La Danaïde’ (zie [470] ‘Danaïde van Rodin’)

[p. 330]

Commentaar

^1	De titel verwijst naar het beeld ‘La Danaïde’ (1889-1890) van Auguste Rodin (1840-1917) (zie afbeelding). Vgl. noot 3.
^2	Zie [427] ‘Nachtwind en ritseling’, noot 1.
^3	Voor dit gedicht zijn verschillende mogelijkheden voor bundeling overwogen. Het gedicht staat, onder de titel ‘Danaïde’, vermeld in de inhoudsopgave van Balans (zie § 14.1). Blijkens een aantekening op M^2, een door Jan Vermeulen vervaardigd typoscript, is vervolgens overwogen het gedicht op te nemen in de geplande bundel Heul (zie § 16.1). Op 11 december 1943 vroeg Achterberg aan Jan Vermeulen: ‘Staat Danaïde (Rodin) in Eurydice? Is de titel “Danaïde” eigenlijk wel goed, voor dat beeld van Rodin, ja ik meen zeker dat 't zoo heet, maar Danaïde komt toch vooral voor in 't meervoud? ('t vat der Danaïden?)’. Voorzover bekend is het nooit de bedoeling geweest dit gedicht in Eurydice op te nemen (zie § 18.1). Wel komt het gedicht voor op een van de lijsten die Jan Vermeulen maakte in verband met de samenstelling van Morendo (zie § 21.2.4), maar waarschijnlijk wist Vermeulen op dat moment niet dat Achterberg het gedicht inmiddels had ondergebracht in de bundel Existentie. Zie ook noot 4 en verder § 24.
^4	Dit gedicht heeft deel uitgemaakt van het concept van de bundel Existentie, dat Achterberg begin 1944 ter beoordeling stuurde aan S. Vestdijk. In zijn brief van 25 januari 1944 bestempelde Vestdijk onder andere dit gedicht als ‘heel mooi’, waarbij hij expliciet de ‘voortreffelijke 4e en 5e regel’ noemde. Zie verder § 17.2.