Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 Ballade van de gasfitter40.1 VoorgeschiedenisZoals in het vorige hoofdstuk (§ 39.1) reeds ter sprake kwam, is Achterberg waarschijnlijk in het najaar van 1951 begonnen aan de cyclus ‘Ballade van de gasfitter’. Een aanwijzing voor deze datum van ontstaan wordt geleverd door een tekstinterferentie tussen het kladhandschrift van [872] ‘Ballade van de gasfitter ii’ en dat van [863] ‘Apostrophen’, zoals is opgemerkt door Veldstra: Relatief vroeg verschijnt daar de vrijwel onmiddellijk geschrapte regel ‘een vrouw die naar haar minnaar luistert hoe’. Deze regel herinnert sterk aan regel 8-9 van ‘Apostrophen’ [...]: ‘Zo ligt een vrouw languit en luistert hoe // haar minnaar spreekt.’ ‘Apostrophen’ werd in 1952 voor het eerst gepubliceerd. De tekstinterferentie geeft grond aan de gedachte dat Achterberg min of meer gelijktijdig werkte aan ‘Apostrophen’ en aan de Ballade van de gasfitter, in het bijzonder aan het tweede sonnet.Ga naar voetnoot1 De laatste veronderstelling is heel plausibel, temeer omdat de manuscripten van beide gedichten afkomstig zijn uit hetzelfde notitieboekje.Ga naar voetnoot2 De datering kan worden aangescherpt op grond van het gegeven dat [863] ‘Apostrophen’ vóór december 1951 bij De gids werd ingestuurd. In november moet Achterberg een eerste versie van de cyclus hebben voltooid, want op 29 november 1951 schreef Ed. Hoornik aan M. Nijhoff dat hij van de dichter ‘een groot aantal verzen’ voor Maatstaf ontvangen had, ‘o.a. de zéér bijzondere cyclus “De gasfitter”, een reeks, die ik graag in het eerste nummer van “Maatstaf” zou zien’.Ga naar voetnoot3 Uit hoeveel gedichten ‘De gasfitter’ op dat moment bestond, valt niet te zeggen. Nijhoff heeft de cyclus vervolgens via Bert Bakker ter lezing ontvangen, naar aanleiding waarvan hij op 15 januari 1952 aan Achterberg schreef: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bert heeft me vanmiddag de ‘Ballade van de gasfitter’ gebracht, om mij die even te laten lezen voor hij hem weer aan jou terugstuurt. Ik heb de Ballade deze avond tweemaal gelezen en ik ben er verrukt van. Zo is het goed, Gerrit. Je hoeft er niets meer aan te doen. Het kan nu verder zijn eigen weg vinden, dat wil zeggen, het zal nu wel vanzelf hoe langer hoe helderder worden. [...] Uit deze brief valt op te maken dat Nijhoff de cyclus reeds eerder onder ogen had gehad. In verschillende publicaties wordt in dit verband vermeld dat Achterberg acht gedichten aan Nijhoff had voorgelegd, en dat deze hem vervolgens adviseerde de cyclus uit te breiden.Ga naar voetnoot4 Hierover zijn echter geen exacte gegevens bekend. Ook valt niet te zeggen of de bundel zijn definitieve omvang van veertien gedichten reeds had bereikt toen Nijhoff op 15 januari 1952 zijn lovende brief schreef.Ga naar voetnoot5 Een paar maanden later was dat wel het geval, want in de notulen van een redactievergadering van Maatstaf met Critisch bulletin op 7 juni 1952 werd ‘De Gasfitter’ als ‘cyclus van 14 verzen’ vermeld.Ga naar voetnoot6 Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de precieze datering van de verschillende stadia in de ontwikkelingsgang van ‘Ballade van de gasfitter’ tot op zekere hoogte problematisch is. De wijze waarop de cyclus tot stand is gekomen, wordt in de volgende paragrafen aan de hand van het overgeleverde materiaal beschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.2 Stadium I: de eerste manuscripten van de bundelHet vroegste ontstaansmateriaal van ‘Ballade van de gasfitter’ bestaat uit een verzameling van acht gedichten, in potlood geschreven op gelinieerde blaadjes uit een notitieboekje. De gedichten zijn ongenummerd, en ook de reekstitel ontbreekt nog in dit stadium. De oorspronkelijke volgorde van de blaadjes en de onderlinge chronologie van de gedichten is niet met volledige zekerheid vast te stellen. Zowel op grafische als tek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[871] voorzijde
[871] keerzijde
[872]
[877] voorzijde
[877] keerzijde
[878]
[880] keerzijde
Ballade van de gasfitter, stadium i (collectie nlmd) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[873]
[874]
[875]
[879] voorzijde
[879] keerzijde
[880] voorzijde
omslagje
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuele gronden kan echter worden aangenomen dat de volgorde van het begin af aan als volgt is geweest:Ga naar voetnoot7
Gezien de verschillen in ductus die de manuscripten vertonen, is het waarschijnlijk dat Achterberg op verschillende tijdstippen aan de gedichten heeft gewerkt. Aan de andere kant wijzen overeenkomsten in ductus er op dat Achterberg op bepaalde momenten min of meer tegelijk met verschillende gedichten bezig is geweest, maar de relaties zijn te onzeker om op grond hiervan uitspraken te doen omtrent de ontstaansvolgorde van de diverse gedeelten.Ga naar voetnoot8 Op een gegeven moment is [879] ‘Ballade van de gasfitter ix’ aan de cyclus toegevoegd, en wel tussen [7] en [8]. Het blaadje waarop dit gedicht is geschreven, komt uit een ander notitieboekje en bevatte aanvankelijk een aanzet tot een ander gedicht.Ga naar voetnoot9 Deze aanzet haalde Achterberg door. Eronder schreef hij, in een sterk afwijkende ductus, [879] ‘Ballade van de gasfitter ix’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.3 Stadium II: drie nieuwe gedichtenIn een volgend stadium heeft Achterberg de eerste verzameling van negen gedichten uitgebreid met drie gedichten. Deze gedichten werden, eveneens in potlood, geschreven op bladen uit een kladblok. Ook op deze manuscripten ontbreken zowel reekstitel als -nummers nog. Later zijn de bladen bij de manuscripten uit stadium i gevoegd door middel van een omslagje, waarop Achterberg in potlood noteerde: ‘gasfitter 1e’ en ‘12’. De gedichten zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.4 Het eerste typoscript van Ballade van de GasfitterDe twaalf gedichten uit stadium i-ii heeft Achterberg vervolgens overgetypt op gelinieerde bladen uit een schoolcahier, onder de gemeenschappelijke titel ‘Ballade van de gasfitter’ (die bovenaan het eerste blad is getypt) en met de reeksnummers ‘i’ tot en met ‘xii’.Ga naar voetnoot10 Nadat de eerste getypte versies van de gedichten waren vervaardigd, heeft Achterberg - op dezelfde regel als de reeksnummers en tegen de rechtermarge aan - een persoons- of beroepsnaam toegevoegd (eveneens getypt). In de volgende beschrijving van de samenstelling van het typoscript worden deze latere ‘ondertitels’ achter de gedichten vermeld:
Naderhand heeft Achterberg de ondertitels in potlood doorgehaald. In dezelfde fase bracht hij in de getypte tekst van de gedichten een aantal veranderingen aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.5 Stadium III: twee nieuwe gedichtenEén van de gedichten die aanvankelijk in het eerste verzameltyposcript van de cyclus nog door Achterberg werd gewijzigd, was [880] ‘Ballade van de gasfitter x’. Vervolgens haalde hij het gedicht echter in zijn geheel door. Ervoor in de plaats schreef hij twee nieuwe gedichten, waarin hij verschillende gedeelten van het oorspronkelijke tiende sonnet verwerkte. Elementen uit het octaaf keerden terug in [883] ‘Ballade van de gasfitter x’, het sextet werd in eerste instantie ongewijzigd het sextet van [884] ‘Ballade van de gasfitter xi’. De manuscripten van beide gedichten voegde Achterberg bij het verzameltyposcript.Ga naar voetnoot11 De nummering van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erop volgende gedichten paste hij aan: [881] ‘Ballade van de gasfitter xi’ kreeg het reeksnummer ‘xii’, [882] ‘Ballade van de gasfitter xii’ werd ‘xiii’. De samenstelling van het typoscript in dit stadium is derhalve:Ga naar voetnoot12
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.6 Stadium IV: het tweede typoscript van Ballade van de gasfitterVan de uit dertien gedichten bestaande cyclus uit stadium iii heeft Achterberg een nieuw typoscript vervaardigd, met op een aparte titelpagina de reekstitel ‘Ballade van de gasfitter’. Dit typoscript werd ten slotte nog met één gedicht uitgebreid: [885] ‘Ballade van de gasfitter xii’.Ga naar voetnoot13 Door de toevoeging van het blad met dit gedicht - dat identiek is aan de overige bladen van het typoscript - verschoven [881] ‘Ballade van de gasfitter xii’ en [882] ‘Ballade van de gasfitter xiii’ wederom van plaats en werden omgenummerd tot respectievelijk ‘xiii’ en ‘xiv’. De samenstelling van het typoscript in dit stadium is als volgt:Ga naar voetnoot14
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omvang van de cyclus zou hierna niet meer worden gewijzigd. Wel bracht Achterberg met potlood in de tekst van de gedichten nog enkele wijzigingen aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.7 Het derde typoscript van Ballade van de gasfitterDe laatst genoteerde versie van het tweede typoscript van ‘Ballade van de gasfitter’ heeft Achterberg overgenomen in een nieuw typoscript. In dit typoscript - met een aparte titelpagina ‘Ballade van de gasfitter [/] door [/] Gerrit Achterberg’ - zijn verder geen veranderingen aangebracht. Mogelijk heeft Achterberg dit typoscript gestuurd aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, om te voldoen aan de regeringsopdracht die hem was verleend.Ga naar voetnoot15 Gezien het ontbreken van zetinstructies en sporen van drukkersinkt zal het in ieder geval niet hebben gediend als kopij voor Maatstaf, al zou de cyclus wel conform deze typoscriptversie in het tijdschrift worden gepubliceerd.Ga naar voetnoot16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.8 Publicatie in Maatstaf, de regeringsopdrachtIn het voorgaande (§ 40.1) kwam reeds aan de orde dat Achterberg de reeks al in november 1951 aan Ed. Hoornik had afgestaan ter publicatie in Maatstaf. Zoals Hoornik aan Nijhoff schreef, voelde Achterberg ‘er heel weinig voor mij de verzen af te staan’ toen hij hoorde dat het eerste nummer van Maatstaf waarschijnlijk pas in september 1952 zou verschijnen: ‘Hij overwoog zelfs ze in het a.s. voorjaar gebundeld uit te geven.’Ga naar voetnoot17 In juni 1952 stond de cyclus echter nog steeds op het programma voor het eerste nummer, dat in oktober - althans zo was de verwachting - zou verschijnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de inleiding die Hoornik zou schrijven, heeft hij met Achterberg gesproken tijdens hun verblijf in Morzine eind juni/begin juli. Volgens Hoornik had Achterberg hem op een avond van alles verteld over de ontstaansgeschiedenis van de cyclus, waarvan Hoornik aantekeningen maakte. De volgende dag eiste Achterberg ‘dat Hoornik hem “godverdomme al die aantekeningen” zou teruggeven, want dat hij er niets over mocht schrijven’.Ga naar voetnoot19 Bij de publicatie van ‘Ballade van de gasfitter’ in Maatstaf zou geen inleiding van Hoornik worden opgenomen. De reeks zou overigens niet in de eerste aflevering van het tijdschrift (die in april 1953 verscheen) worden opgenomen, maar pas in de oktober-aflevering. Ondertussen was er eind juni 1952 ook sprake van publicatie van de ‘Ballade van de gasfitter’ in een door Willem Diemer samen te stellen educatieve bloemlezing. In een brief aan Achterberg van 22 juni 1952 schreef Diemer dat hij de reeks niet had opgenomen, omdat hij ‘de Gasfitter nog niet de heiligschennis [had] willen aandoen van de trage hersens der massa bijwijze van voorbeeld op gang te brengen’.Ga naar voetnoot20 Een half jaar later, op 14 december 1952, kwam ook Gerrit Borgers met het aanbod de cyclus in Podium te publiceren: ‘Hoe is het eigenlijk met de Gasfitter waarvan ik nog steeds onder de indruk ben? Voel je er voor om die vóór verschijnen in boekvorm bij ons te publiceren of heb je er andere plannen mee?’ Afgezien van het feit dat Achterberg de reeks waarschijnlijk al definitief ter publicatie aan Maatstaf had afgestaan, waren er inderdaad andere plannen, die de belangrijkste reden voor het lange uitstel van publicatie vormden. Inmiddels hadden Bert Bakker en M. Nijhoff ervoor gezorgd dat Achterberg voor de reeds voltooide cyclus alsnog een opdracht kreeg van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.Ga naar voetnoot21 Het voorstel voor de opdracht werd op 22 november 1952 door de ‘Rijkscommissie van advies voor opdrachten aan letterkundigen (scheppende kunstenaars) 1952’ aan de betrokken minister, mr. J.M.L.Th. Cals, gezonden.Ga naar voetnoot22 Een maand later, op 22 december, schreef de minister aan Achterberg: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ligt in mijn voornemen U als letterkundige een opdracht te verlenen, welke zal bestaan uit het schrijven van een cyclus gedichten over het ambacht en U hiervoor een honorarium van f 800. - toe te kennen, nadat mij door overlegging van het handschrift gebleken is, dat aan de opdracht naar behoren is voldaan. Om comptabele redenen is het wenselijk, dat de opdracht vóór 15 December 1953 voltooid zal zijn. In een brief van 29 december 1952 aanvaardde Achterberg de opdracht, maar pas op 9 mei 1953 stuurde hij de bundel bij het ministerie in.Ga naar voetnoot23 De lengte van de periode tussen het aanvaarden van en het voldoen aan de opdracht zal bewust gekozen zijn om argwaan bij het ministerie te voorkomen. Vervolgens werd de publicatie van de cyclus ter hand genomen. Op 11 mei 1953 schreef Daisy Wolthers namens Bakker aan Achterberg: ‘Bert vraagt je of je hem de brief (of een afschrift) van de Regering ter inzage wilt sturen, waarin je de opdracht voor de Gasfitter werd gegeven. Hij wil zich verzekeren van de goede tekst voor de colophone [sic] in de bundel.’ Op dezelfde dag meldde Bakker aan Bertus Aafjes dat de ‘Ballade van de gasfitter’ in het oktober-nummer van Maatstaf zou verschijnen. Voor de daadwerkelijke publicatie moest vanzelfsprekend worden gewacht op het officiële antwoord van de minister. Dit kwam op 7 juli 1953, namens de minister, van dr. N.R.A. Vroom: Met belangstelling heb ik kennis genomen van het mij bij Uw bovenvermelde brief overgelegde manuscript van Uw gedichtenbundel ‘Ballade van de gasfitter’, welke U schreef ingevolge de U bij mijn brief van 22 December 1952 [...] verleende opdracht. Het verheugt mij dat U hieraan naar behoren heeft voldaan. Ik heb dan ook aanleiding gevonden het U hiervoor toegezegde honorarium ad f. 800, - (acht honderd gulden) te doen uitbetalen. Het bedrag zal U binnenkort per postcheque worden overgemaakt. Het manuscript van de bundel blijft Uw eigendom. Ik zend het U hierbij terug.Ga naar voetnoot24 Zodra de bundel in druk is verschenen, zie ik er gaarne twee exemplaren van tegemoet ten behoeve van mijn departement. Hierna kon de cyclus op het omslag van de september-aflevering van Maatstaf voor het volgende nummer worden aangekondigd, om een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maand later inderdaad - met vermelding van de regeringsopdracht - in het tijdschrift te verschijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.9 Voorbereidingen voor de bundelMet de voorbereiding van de bundel was eveneens al in het voorjaar van 1953 begonnen.Ga naar voetnoot25 Dat Ballade van de gasfitter, evenals Ode aan den Haag, bij Bert Bakker zou verschijnen, was in strijd met Achterbergs eerdere toezegging aan Querido om al zijn werk bij deze uitgever onder te brengen.Ga naar voetnoot26 Op 10 juli 1953 schreef Alice von Eugen-van Nahuys hem: Wij zullen geen vertraging in de verschijning van Cenotaaf brengen, al moet het nogmaals van mijn hart, dat ik het psychologisch onjuist vind, dat bij de boekhandel tegelijk drie bundels van eenzelfde dichter worden aangeboden en ik, al begrijp ik jullie motieven om Bert deze bundels te geven, toch zeer teleurgesteld ben dat, nadat wij hadden afgesproken dat al je nieuwe poëzie bij mij zou komen, deze nu bij een andere en nog wel zeer bevriende uitgever verschijnen.Ga naar voetnoot27 Welke motieven Achterberg had om de rechten voor de bundelpublicatie aan Bert Bakker af te staan - en daarmee Querido voor het hoofd te stoten - is niet bekend. Waarschijnlijk heeft erkentelijkheid voor Bakkers inspanningen ter verkrijging van de regeringsopdracht hierbij een rol gespeeld, mogelijk ook dank voor het aan Achterberg geboden onderdak in de periode dat hij in Den Haag verbleef.Ga naar voetnoot28 Op 21 september kon Achterberg aan J.Th. Stakenburg melden dat de bundel, samen met Ode aan den Haag, zou verschijnen ‘in de Maatstafreeks bij Daamen (Bert Bakker)’. Over de productie van de bundel zijn slechts weinig gegevens bekend, maar zij zal in september - in ieder geval niet veel later - in gang zijn gezet. Dit valt tenminste af te leiden uit de correspondentie over [884] ‘Ballade van de gasfitter xi’, het sonnet dat nog door Achterberg gewijzigd zou worden. Op 9 oktober 1953 schreef Achterberg aan Hendrik de Vries van Bert Bakker gehoord te hebben dat De Vries, naar aanleiding van de publicatie in Maatstaf, een artikel over de cyclus zou schrijven voor het Haagsch dagblad: Nu wilde ik je graag vragen of je bijgaande kwatrijnen van het elfde sonnet zo beter vindt, waarna ik de wijziging nog kan aanbrengen in het bundeltje dat er straks van verschijnt; en of je daar dan in je bespreking zonodig rekening mee zou kunnen houden.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 11 oktober 1953 antwoordde De Vries dat juist het gewijzigde gedeelte hem reeds getroffen had ‘als er-uit-vallend, het geheimzinnige contact iets verbrekend. Zeer zeker is deze wijziging een grote vooruitgang! De daarná nog voorgestelde wijzigingen beslist niet. Deze doen wat opzettelijk aan.’Ga naar voetnoot30 Verder schreef hij: In mijn critiek, waarbij haast is (ze gaat weg met gelijke post) heb ik dit octaaf niet geciteerd. Daar het stuk al ver boven-de-maat lang is, kan ik de wijziging alleen maar noemen, niet in extenso behandelen. Ik doe dit zo: waar ik spreek over ‘het geheimzinnig-doordringende, dat de echte droom onderscheidt van het verzinsel’ en ‘weerklank wekt uit schuilhoeken van de ziel’, laat ik volgen: Op 12 oktober 1953 stuurde Achterberg de door De Vries goedgekeurde versie aan Bert Bakker: hoe vind je bijgaande wijziging? Hendrik de Vries acht haar een grote vooruitgang en zou het in zijn artikel, dat al klaar was, nog even memoreren. Ik hoop er nog op tijd mee te zijn voor de drukproeven. Inmiddels mijn dank voor je aanwijzingen!Ga naar voetnoot32 De door Achterberg gestuurde verandering werd door Daisy Wolthers aangebracht in de kopij van de bundel, waarvan slechts één blad is overgeleverd: de uit Maatstaf gescheurde pagina's van sonnet xi en xii (p. 449-450).Ga naar voetnoot33 Uit het voorgaande blijkt dat de bundel ná 12 oktober 1953 definitief werd gezet. Voor de tekst van de gedichten is gebruik gemaakt van het zetsel van de Maatstaf-publicatie, waarbij de paginering en de plaats van de reeksnummers werden aangepast en de sprekende kopregels werden verwijderd. Het octaaf van [884] ‘Ballade van de gasfitter xi’ is geheel opnieuw gezet. Hetzelfde geldt vanzelfsprekend voor het voor- en nawerk van de bundel. Wellicht heeft Achterberg eind oktober/begin november nog drukproeven van de bundel gezien - hierover is verder niets bekend -, waarna de bundel, mét het gewijzigde sonnet, in november verscheen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.10 De eerste druk van Ballade van de gasfitterBallade van de gasfitter verscheen als vierde nummer in de reeks Maatstafdeeltjes bij D.A. Daamen's uitgeversmaatschappij te 's-Gravenhage. Op het omslag van de november-aflevering van Maatstaf werd aangekondigd dat de eerste zeven deeltjes op 15 november 1953 zouden verschijnen. In het Nieuwsblad voor de boekhandel van 10 december 1953 staat de bundel als volgt vermeld: ‘Achterberg, Gerrit[:] Ballade van de gasfitter. 's-Gravenhage, D.A. Daamen. 185 × 115. 22 blz. [Maatstafdeeltjes; no 4] fl. 2.25’. De samenstelling is als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekst is gezet uit de Garamond. De uitvoering van de bundel is conform de ‘huisstijl’ van de reeks Maatstafdeeltjes (naar het ontwerp van Henk Krijger).Ga naar voetnoot34 De oplage van de bundel is niet aangegeven, maar zal vermoedelijk - evenals het Maatstafdeeltje van En Jezus schreef in 't zand (zie § 30.10.2) - duizend exemplaren hebben bedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.11 De ontvangst van de bundel40.11.1 Verkoop en honorariumOver de verkoop van de bundel zijn alleen de gegevens uit de jaren 1953 tot 1957 bekend. In 1953 werden er 316 exemplaren van de bundel verkocht, in de periode 1954-1956 nog eens 193 exemplaren. Achterberg ontving hiervoor een honorarium van 15% per exemplaar (zonder aftrek van omzetbelasting).Ga naar voetnoot35 In 1957 werd de prijs van de bundel verlaagd van f 2,25 naar f 0,90. Ballade van de gasfitter werd in 1955 integraal opgenomen in de bloemlezing Voorbij de laatste stad (zie § 46). In 1961 werd de bundel herdrukt in Cryptogamen 4 (zie § 49). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.11.2 Poëzieprijs van de gemeente AmsterdamOp 10 mei 1954 schreef de Amsterdamse wethouder voor Kunstzaken, mr. A. de Roos, aan Achterberg dat zijn bundel Ballade van de gasfitter in aanmerking kwam voor een van de twee gemeentelijke poëzieprijzen: Teneinde te voorkomen, dat een bekroning van het door de jury onderscheiden werk door de auteur zelf niet zou worden aanvaard, verzoek ik U mede te delen, of U het ontvangen van een der Prijzen voor Poëzie-1954 der Gemeente op prijs zou stellen en of U, ten bewijze hiervan, één exemplaar van vorenvermelde bundel gedichten zou willen inzenden aan de afdeling Kunstzaken, Kamer 20a, Raadhuis, Amsterdam. Nadat Achterberg op 14 mei 1954 aan dit verzoek had voldaan,Ga naar voetnoot36 schreef Ed. Hoornik - een van de juryleden - hem op 2 juni 1954: ‘Tot mijn genoegen hoorde ik, dat je de gasfitter naar Amsterdam hebt gestuurd. Ik hoop dat hij daar eer van zijn werk krijgt.’ Op 1 november 1954 berichtte wethouder De Roos Achterberg dat de jury - bestaande uit D.A.M. Binnendijk, Ed. Hoornik en Harry Mulisch - besloten had de bundel te bekronen. Aan de prijs was een bedrag van duizend gulden en een oorkonde verbonden.Ga naar voetnoot37 De andere poëzie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prijs ging naar Pierre Kemp voor Een bloemlezing uit zijn kleine liederen.Ga naar voetnoot38 In het juryrapport verantwoordde de jury waarom zij de prijs niet als aanmoedigingsprijs had bedoeld. Over Achterberg schreef zij in dit verband: De andere uitverkorene behoeft stellig geen aanmoediging: zijn productiviteit is overvloedig en aan erkenning ontbreekt het hem niet. Maar de bundel, die hij in 1953 deed verschijnen is zo onmiskenbaar het beste, wat op het gebied der poëzie werd gepubliceerd, dat ook hier niet behoefde te worden geaarzeld. Vervolgens motiveerde de jury haar oordeel over Ballade van de gasfitter als volgt: Het werk van Gerrit Achterberg is wellicht het homogeenste, dat in de Nederlandse taal te vinden is. Men aanvaardt het, of men wijst het af. Aanvaardt men het, dan is het in laatste instantie niet van belang of men déze bundel van hem bekroont, of gene. Men bekroont automatisch zijn hele oeuvre; geen bundel kan er uit geïsoleerd worden. Maar terwijl de jury dus met de bekroning van zijn ‘Ballade van de gasfitter’ zijn gehele productie bedoelt te eren, onderscheidt dit werk zich toch enigszins van zijn vroegere publicaties. Het onderscheidt er zich van, doordat het ook in uiterlijke opzet de genoemde homogeniteit vertoont. Het is de eerste keer, dat een bundel van hem een cyclus vormt. Een ‘ballade’ is het maar bij wijze van spreken. Het zijn vijftien [lees: veertien] gedichten, waarvan slechts het derde geen sonnet is. De held is een metaphysische gasfitter, die op zoek is naar een lek, dat zijn bestaan belaagt, naar het lek, dat hij moet ‘dichten’. De dichter bevindt zich hiermee midden in zijn thema. Hoe persoonlijk ook uitgewerkt, het is het thema van allen: het levende tegenover de dood. In zijn ‘Ballade van de gasfitter’ heeft hij er gestalte aan gegeven op een wijze, zoals men die verder noch hier noch elders ontmoet. De auteur is er op een grandioze wijze in geslaagd, een tweede werkelijkheid te schuiven in de normale van gasfabrieken, directeuren, Christelijke vakverbonden, spitsuren en Publieke Werken. Dit is wat poëzie is: het doodgewone te doordrenken met ‘het andere’. Gerrit Achterberg is één der weinigen in de gehele wereld-literatuur, die het aankunnen om het geweldige conglomeraat van onze huidige, alledaagse werkelijkheid te overmeesteren met ‘het andere’, in poëzie om te zetten en in een persoonlijke betrekking tot de tijdgenoot te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.11.3 Recensies
|
|