Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| ||||||||||||||
39 Gedichten 1951-195339.1 Gedichten en bundels 1951-1953In de jaren 1951-1953 publiceerde Achterberg in verschillende tijdschriften een groot aantal afzonderlijke gedichten, die zouden worden opgenomen in de bundels Cenotaaf (november 1953) en Autodroom (maart 1954). Uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt dat hij min of meer tegelijkertijd bezig was met de voorpublicatie van zijn gedichten en met de samenstelling van de twee bundels. In augustus 1952 stuurde hij bijvoorbeeld reeds een concept van Cenotaaf aan Roel Houwink, terwijl een groot aantal gedichten daarná nog in tijdschriften zou verschijnen en sommige vervolgens ook aan de bundel werden toegevoegd. Bij gebrek aan gegevens kan echter niet precies worden nagegaan hoe de definitieve samenstelling van de bundels tot stand is gekomen. Een andere complicatie is, dat Achterberg in dezelfde periode ook de gedichtenreeksen Ballade van de gasfitter en Ode aan den Haag schreef. Aan Ballade van de gasfitter begon hij waarschijnlijk in het najaar van 1951. De aanvankelijk uit acht gedichten bestaande cyclus werd in verschillende stadia - waarvan de datering niet nauwkeurig is vast te stellen - uitgebreid tot de uiteindelijke omvang van veertien gedichten, die de reeks in juni 1952 bereikt had. De gedichten voor Ode aan den Haag schreef Achterberg vermoedelijk tussen oktober 1952 en maart 1953, toen hij in Den Haag verbleef, maar ook hier is de exacte datering van de afzonderlijke gedichten en stadia niet bekend. Vanwege de hier geschetste problematiek en gezien de onderling samenhangende genese van de gedichten, zal de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van Ballade van de gasfitter en Ode aan den Haag in aparte hoofdstukken worden beschreven (§ 40 en § 41).Ga naar voetnoot1 Daarna komen de voorbereidingen voor de bundels Cenotaaf (§ 42) en Autodroom (§ 43) aan de orde. In dit hoofdstuk zullen nu eerst de voorpublicaties van de gedichten uit de laatste twee bundels worden besproken. | ||||||||||||||
[pagina 454]
| ||||||||||||||
moet afzeggen: ‘Het spijt me misschien nog het meest om de vijftien nieuwe verzen die ik zo graag had gehoord of gelezen. Wil je ze voor mij bewaren?’Ga naar voetnoot2 Na de drie weken durende vakantie hebben Hoornik en Achterberg elkaar ontmoet en heeft Hoornik de nieuwe gedichten gelezen. Op 29 november 1951 schreef hij, in verband met de voorbereidingen voor het nieuwe tijdschrift Maatstaf, aan M. Nijhoff: Er bestaan, vertelde je mij op Schiphol, plannen de verschijning van ‘Maatstaf’ uit te stellen tot September 1952. Ik geloof dat we daardoor in een onmogelijke situatie komen, minder wat onszelf betreft, dan wel ten aanzien van onze medewerkers. Van Achterberg ontving ik een groot aantal verzen, waaruit ik bijgaande keuze deed, o.a. de zéér bijzondere cyclus ‘De gasfitter’, een reeks, die ik graag in het eerste nummer van ‘Maatstaf’ zou zien. Ik ben ervan overtuigd, dat je het daarmee eens bent. Toen ik echter aan Gerrit vertelde, dat het nog wel tot September kon duren voor ‘Maatstaf’ verscheen, voelde hij er heel weinig voor mij de verzen af te staan. Hij overwoog zelfs ze in het a.s. voorjaar gebundeld uit te geven. Welke gedichten Hoornik, afgezien van de cyclus ‘De gasfitter’, voor Maatstaf geselecteerd had, is niet bekend. Achterberg zal de gedichten hebben teruggevraagd, want in de notulen van de redactievergadering d.d. 7 juni 1952 staat wél ‘de cyclus de Gasfitter’ vermeld, maar wordt over andere gedichten met geen woord gerept.Ga naar voetnoot3 In de vergadering werd besloten de voor oktober geplande verschijning van het tijdschrift te verschuiven naar januari 1953, omdat het - zoals Bert Bakker opmerkte - ‘noodzakelijk is, dat vóór “Maatstaf” definitief verschijnt de eerste twee nummers geheel en de volgende twee in principe al moesten zijn samengesteld’. De eerste aflevering verscheen uiteindelijk pas in april 1953.Ga naar voetnoot4 Waarschijnlijk heeft Achterberg de van Maatstaf teruggekregen gedichten aan Podium gestuurd (zie verder § 39.3.2). | ||||||||||||||
39.2.2 De Vlaamse gidsOp 17 oktober 1951 schreef Jan Schepens aan Achterberg: ‘Te Brussel hebben Hollandse en Vlaamse schrijvers onlangs verbroederd en gebeneluxt... In die geest ben ik zo vrij, U voor mijn tdschr. “De Vlaamse Gids” nogmaals om een onuitgegeven bijdrage te verzoeken: 3 à 4 gedichten.’ Met enige vertraging, veroorzaakt door ‘ziekte en uitstedigheid’, stuurde Achterberg op 21 november 1951 vier gedichten: [855] | ||||||||||||||
[pagina 455]
| ||||||||||||||
‘Cartering’, [856] ‘Equinox’, [797] ‘Sexoïde’ en [857] ‘Hélicoptère’.Ga naar voetnoot5 Op 20 december deelde Schepens hem mee: ‘Ik stuurde Uw vier mooie gedichten naar de zetterij. U ontvangt drukproef, en later twee bewijsnrs en honorarium.’ Vermoedelijk heeft Achterberg hierna niets meer over zijn bijdrage gehoord. Na de verschijning van het januarinummer - waarin zijn gedichten niet werden opgenomen - zal hij naar de verschijningsdatum hebben geïnformeerd, want op 25 maart 1952 schreef Schepens dat de vier gedichten in de mei-aflevering zouden worden gepubliceerd. In die aflevering verschenen echter alleen [797] ‘Sexoïde’ en [857] ‘Hélicoptère’. De twee andere gedichten, [855] ‘Cartering’ en [856] ‘Equinox’, werden in het juninummer van De Vlaamse gids opgenomen. | ||||||||||||||
39.2.3 De gidsAl in het begin van 1951 heeft Achterberg drie gedichten aan De gids toegezegd, zoals blijkt uit wat Bert Voeten op 12 maart 1951 aan hem schreef: ‘Mag ik je nog even herinneren aan je, in jolige atmosfeer gedane, belofte je 3 nieuwe vaerzen af te staan aan De Gids? We willen ze graag in het April-nummer plaatsen. Stuur je ze een dezer dagen even?’ Achterberg heeft blijkbaar niet op dit verzoek gereageerd, want op 6 september 1951 herinnerde Voeten hem nogmaals aan zijn belofte: ‘Ik zou nog steeds enkele verzen van je krijgen voor De Gids! Denk er nog 'ns aan.’ Hierop heeft Achterberg zeven gedichten gestuurd: [858] ‘Droomlot’ tot en met [864] ‘Histologie’. Van de gedichten zijn zowel de kopij-typoscripten als de drukproeven (gedateerd ‘30-11-'51’) bewaard gebleven, zodat vaststaat dat Achterberg begin december de proeven heeft gecorrigeerd en teruggestuurd. Van de zeven gedichten werden alleen [858] ‘Droomlot’ en [862] ‘Autoclaaf’ in de december-aflevering geplaatst. In het januarinummer van 1952 verschenen [859] ‘Nocturne’, [860] ‘Heraldiek’ en [861] ‘Rivièra’. De overige twee gedichten, [863] ‘Apostrophen’ en [864] ‘Histologie’, werden opgenomen in het juninummer van De gids. | ||||||||||||||
[pagina 456]
| ||||||||||||||
Tot nu toe waren dat boekjes met biografieën van auteurs, die in ons fonds gepubliceerd hebben. Dit jaar willen wij iets anders doen, nl. een representatief boekje uitgeven om belangstelling te wekken voor de poëzie, die in de loop der jaren bij ons is verschenen. [...] Op 14 mei 1952 stuurde Achterberg het ongepubliceerde gedicht [865] ‘Ontvoering’. De keuze van de andere gedichten liet hij over aan de uitgever, evenwel met de volgende suggestie: ‘Er zou mij veel aan gelegen zijn - indien dit een goede keuze tenminste niet in de weg staat - hierbij de verzen met een “persoonlijk element” niet te doen prevaleren.’Ga naar voetnoot6 Op 16 mei 1952 schreef Von Eugen-van Nahuys: Hartelijk dank voor je briefje van 14 Mei en de toezending van het prachtige gedicht ‘Ontvoering’. Wij zouden behalve dit gedicht verzen willen opnemen uit Sneeuwwitje, Mascotte en Oude cryptogamen, en wel: In het jaarboekje van de uitgeverij werden als reeds gepubliceerde gedichten alleen [803] ‘Spellbound’ en [833] ‘Nevelheim’ opgenomen.Ga naar voetnoot8 | ||||||||||||||
39.3.2 PodiumMet ingang van de achtste jaargang ontving het tijdschrift Podium geen subsidie meer van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Het tijdschrift werd niet stopgezet, al verscheen de eerste aflevering - als ‘Nooduitgave’ - wel met vertraging.Ga naar voetnoot9 Tijdens de voorbereidingen van dit nummer schreef Gerrit Borgers, op 14 januari 1952, aan Achterberg: | ||||||||||||||
[pagina 457]
| ||||||||||||||
Ondanks het feit dat de subsidie ons voorlopig wordt onthouden gaat Podium in 1952 door. Voor het eerste nummer wilden we weer graag een aantal gedichten van je publiceren. Zou je wat voor ons hebben en me dat willen sturen binnen korte tijd, hoewel we in onze situatie maar f 2.50 per blz. voorlopig kunnen betalen? Achterberg reageerde kennelijk niet direct op dit verzoek, want in de eerste aflevering - die pas in april zou uitkomen - werden geen gedichten van zijn hand gepubliceerd. In de maart/april-aflevering van Podium, die in juni 1952 verscheen, werden vijf gedichten opgenomen: [866] ‘Gehenna’ tot en met [870] ‘Déjà-vu’.Ga naar voetnoot10 | ||||||||||||||
39.3.3 De tweede Franse reisNadat Achterberg in 1949 samen met zijn vrouw en het echtpaar Ter Kuile zijn eerste reis naar Frankrijk had gemaakt,Ga naar voetnoot11 ondernam hij eind juni/begin juli 1952 een tweede reis naar Frankrijk, ditmaal in het gezelschap van Ed. Hoornik. Ze reden mee met Faan Nijhoff en diens vriend, die op doorreis naar Italië waren. Via Charleville - waar het geboortehuis van Rimbaud werd bezocht - bereikten ze Morzine in de Haute Savoie. Van daaruit namen Achterberg en Hoornik de téléférique naar hun hotel in het hoog in de bergen gelegen Le Plenay. Het verblijf was geen groot succes. Reeds na enkele dagen ontstonden er spanningen tussen Hoornik en Achterberg en reisden zij per trein naar Parijs, waar Achterberg samen met zijn vrouw enkele dagen doorbracht bij Simon Vinkenoog.Ga naar voetnoot12 De neerslag van de reis in Achterbergs poëzie is - in tegenstelling tot de eerste Franse reis in 1949 - gering. Op basis van de datering zouden vier gedichten elementen kunnen bevatten die ontleend zijn aan de reis naar Morzine: [886] ‘Valuta’, [892] ‘En route’, [928] ‘Baedeker’ en [931] ‘Rorschach’. In de gedichten zijn echter geen concrete referenties (zoals geografische aanduidingen) te vinden die deze relatie bevestigen. Illustratief in dit verband is de verwijzing naar de deviezensituatie in [886] ‘Valuta’, r. 10-11: ‘Ik krijg deviezen om u te bereiken, [/] doch moet terug zodra ik niets meer heb.’ Middeldorp brengt deze regels in verband met de eerste reis: | ||||||||||||||
[pagina 458]
| ||||||||||||||
De overheid had in 1945 de besteding van Nederlands geld in het buitenland aan banden gelegd; men kreeg maar een beperkt bedrag aan deviezen mee en moest bij terugkeer uit het buitenland het per dag bestede bedrag verantwoorden. [...] In 1949 zijn die bepalingen nog streng; in 1952, als de reis met Hoornik plaats vindt, zijn ze versoepeld.Ga naar voetnoot13 In 1952 had Achterberg echter ook nog met de regeling te maken, zoals blijkt uit een brief van Daisy Wolthers d.d. 16 juni 1952: ‘Bert droeg mij op jullie te vragen of je omgaand en aangetekend het paspoort en het deviezenboekje van Gerrit aan hem wilt sturen.’Ga naar voetnoot14 Al is het dus mogelijk dat Achterberg impressies van de tweede reis in een enkel gedicht heeft verwerkt, duidelijke sporen heeft ‘Morzine’ niet nagelaten. De suggestie dat de gedichten uit Autodroom op de reis zouden zijn geïnspireerd, is dan ook niet juist.Ga naar voetnoot15 De opdracht van de bundel aan Hoornik zal het misverstand in de hand hebben gewerkt. Zelf legde Achterberg ook het verband tussen de reis met Hoornik en de opdracht, toen hij Autodroom in een brief aan N.A. Donkersloot omschreef als ‘een bundeltje opgedragen aan Eddy Hoornik, met wie ik naar Frankrijk ben geweest’.Ga naar voetnoot16 Later zou Achterberg - volgens Chetty ter Kuile, reisgenote uit 1949 - tegen haar man Jim hebben gezegd ‘dat hij de bundel eigenlijk aan hem had moeten opdragen in plaats van aan Hoornik’.Ga naar voetnoot17 | ||||||||||||||
39.3.4 Maatstaf/Critisch bulletinPer circulaire d.d. 16 mei 1952 maakte Paul Rodenko bekend dat met ingang van 1 oktober 1952 een nieuw letterkundig maandblad zou gaan verschijnen onder de naam Maatstaf met Critisch bulletin: ‘Het tijdschrift zal een creatief en een critisch gedeelte bevatten; het laatste vormt een voortzetting van “Critisch Bulletin” en zal ook afzonderlijk verkrijgbaar gesteld worden.’ Uitgever was Bert Bakker (die vanaf de dertiende jaargang Critisch bulletin had uitgegeven), de redactie bestond blijkens het reeds gedrukte briefpapier uit Martinus Nijhoff, R. Blijstra, Anthonie Donker, Ed. Hoornik, Paul Rodenko (secretaris), Karel Jonckheere (Vlaanderen) en N.P. van Wijk Louw (Zuid-Afrika). Het eerste nummer van het Critisch bulletin-gedeelte zou een bijzonder nummer worden - in | ||||||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||||||
verband met het twintigjarig jubileum van het tijdschrift - met bijdragen van diverse gastschrijvers. Achterberg had 26 gedichten afgestaan, zoals blijkt uit wat Daisy Wolthers op 5 september 1952 namens Bert Bakker aan hem scheef: Bert vroeg mij jullie te schrijven welke keuze hij heeft gemaakt uit de zesentwintig verzen, die Gerrit mij meegaf. Ik zei jullie al, dat ik bang was, dat de bundel creatief werk, aanvankelijk ‘Aanloop’, later ‘Gastenboek’ genoemd, niet in dit najaar zou verschijnen, omdat de redactie van Critisch Bulletin te laat met haar plannnen voor de dag is gekomen. Bert, die stikvol werk zit, heeft het dan ook voorlopig moeten uitstellen [...].
Je ziet, een andere keuze dan jijzelf en later ik maakten! De andere zend ik je ingesloten terug. Als je wilt, kan ik deze dertien, die wij hier houden, voor je overtikken, ik beloof je dat ik het foutloos doe. Niet alleen ging uiteindelijk de voorgenomen fusie tussen Critisch bulletin en Maatstaf niet door, ook het ‘Gastenboek’-nummer is nooit verschenen. De dertien door Daisy Wolthers genoemde gedichten - [886] ‘Valuta’ tot en met [898] ‘Gorge de Loup’ - werden alle in de eerste helft van 1953 in Maatstaf gepubliceerd, respectievelijk vijf in de april-aflevering, drie in de mei-aflevering en vijf in de juli-aflevering. In de laatste aflevering werden nog twee gedichten van Achterberg opgenomen, die mogelijk ook tot deze verzameling hebben behoord (zie § 39.4.1). Onder de niet genoemde gedichten waren voorts vermoedelijk de vijf gedichten die Achterberg in september 1952 aan De gids afstond en misschien de zes gedichten die Achterberg aan Podium stuurde, zoals in de volgende paragrafen zal worden beschreven.Ga naar voetnoot18 | ||||||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||||||
39.3.5 De gidsIn de loop van september 1952 heeft Achterberg [899] ‘Vervaldag’ tot en met [903] ‘Acoustiek’ aan Bert Voeten gestuurd ter publicatie in De gids. Op 27 september schreef Voeten aan E.J. Dijksterhuis: ‘De vijf gedichten van Achterberg, die hier bijgaan, heeft Toon niet gezien. Emmy heb ik telefonisch op de hoogte gesteld. Zij kunnen natuurlijk zonder meer geplaatst worden (bij voorkeur ter opening van het November-nummer).’Ga naar voetnoot19 Op 19 oktober 1952 stuurde Dijksterhuis een voorstel voor de samenstelling van de november-aflevering aan Voeten, waarin de gedichten van Achterberg werden vermeld.Ga naar voetnoot20 Van de gedichten zijn zowel kopij als drukproeven bewaard gebleven. De kopij bestaat uit vijf doorslagen, genummerd 1-5.Ga naar voetnoot21 Bij de proeven is een aan Achterberg geadresseerd verzendbriefje overgeleverd, gedateerd op 30 oktober 1952 en met het door E.J. Dijksterhuis genoteerde verzoek: ‘s.v.p. met groote spoed retour!’ De vijf gedichten verschenen in de november-aflevering van De gids. Op 30 november 1952 schreef Voeten aan Dijksterhuis dat hij ‘binnenkort’ nieuw werk van Achterberg zou krijgen.Ga naar voetnoot22 In de periode tussen november 1952 en januari 1954 zouden echter geen gedichten van Achterberg meer in De gids verschijnen. Wel is het de bedoeling geweest dat Achterberg een bijdrage zou leveren aan het Nijhoff-nummer van De gids, dat verscheen naar aanleiding van het overlijden van Martinus Nijhoff op 25 januari 1953. In een door Voeten gemaakte opzet voor dit nummer staat zijn bijdrage vermeld in de rubriek ‘Getuigenissen en In Memoriam-gedichten’.Ga naar voetnoot23 Achterberg heeft inderdaad een gedicht over Nijhoff geschreven ([912] ‘Begrafenis op Westduin’), dat echter niet in De gids maar in de eerste aflevering van Maatstaf (april 1953) zou worden gepubliceerd (zie verder § 39.4.1). | ||||||||||||||
39.3.6 PodiumDoor de subsidieperikelen en de daaruit voortvloeiende, min of meer gedwongen, fusie met het Vlaamse tijdschrift Tijd en mens verschenen de | ||||||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||||||
afleveringen van de achtste jaargang van Podium met toenemende vertraging.Ga naar voetnoot24 Van de geplande zes afleveringen werden er slechts vijf uitgebracht, waarvan de laatste twee in samenwerking met Tijd en mens. Nadat de januari/februari-aflevering redelijk op tijd was verschenen, kwam de maart/april-aflevering pas in juni uit en de mei/juni-aflevering in augustus. Eind augustus was de fusie met Tijd en mens definitief en werden er nog twee afleveringen gepland voor medio oktober en begin december, die echter ook met vertraging zouden verschijnen. De samenwerking tussen beide tijdschriften verliep aanvankelijk weinig soepel, zoals blijkt uit een brief van Gerrit Borgers aan Jan Walravens. Walravens had Borgers er kennelijk op aangesproken dat hij de Nederlandse kopij voor de eerste aflevering niet tijdig onder ogen had gekregen. Borgers antwoordde op 1 december 1952 dat ‘het ook een rare situatie [was]: we hoorden en hoorden maar niets, moesten toen plotseling wat in elkaar zetten [...]’.Ga naar voetnoot25 Aangezien de juli/september-aflevering klaarblijkelijk in grote haast werd voorbereid, is het aannemelijk dat Achterberg, nadat hij de dertien gedichten van Daisy Wolthers had teruggekregen, er zes daarvan te elfder ure aan Podium heeft gestuurd, te weten [904] ‘Autisme’ tot en met [909] ‘Tuinbeeld’. Op 14 december 1952 stuurde Borgers hem de - niet overgeleverde - drukproeven: Trek je van de afgrijselijke typografie niets aan: de titels worden natuurlijk kapitaal, er komt maar één sonnet per blz. enz. Zou je deze proeven voor de laatste buslichting a.s. Dinsdagavond weer willen posten? Oók als je geen gelegenheid mocht hebben ze te corrigeren: ik heb er maar één stel gekregen en kan het alleen zelf voor je corrigeren als ik de proef weer terug krijg. De gedichten werden opgenomen in de juli/september-aflevering van Podium. Deze aflevering verscheen pas medio januari 1953. | ||||||||||||||
39.4 Gedichten 195339.4.1 MaatstafBehalve de gedichten die Bert Bakker had uitgezocht voor Maatstaf met Critisch bulletin en die alle in de eerste helft van 1953 in Maatstaf gepubliceerd zouden worden,Ga naar voetnoot26 verschenen in Maatstaf enkele gedichten die Achterberg later aan het tijdschrift heeft afgestaan. Twee van deze nieuwe gedichten, [911] ‘Ichthyologie’ en [912] ‘Begrafenis op Westduin’, werden opgenomen in de eerste aflevering van jaar- | ||||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||||
gang 1, die in april 1953 uitkwam. Uit de ontstaansgeschiedenis van de gedichten kan worden afgeleid dat Achterberg de gedichten vrij kort na voltooiing ter publicatie heeft vrijgegeven. Het gedicht [911] ‘Ichthyologie’ werd geschreven naar aanleiding van de vangst van een exemplaar van de zogenaamde coelacanth op 20 december 1952. Het dier zou behoren tot de sinds miljoenen jaren uitgestorven familie van de Coelacanthidae van de orde der kwastvinnigen, en werd beschouwd als de ontbrekende schakel tussen de vissen en de eerste amfibieën (deze hypothese bleek later onjuist). De vondst baarde groot opzien: eind december 1952/begin januari 1953 werd het bericht van de vangst door de Nederlandse media verspreid. Hiermee is de terminus post quem van Achterbergs gedicht dus vrij nauwkeurig gegeven. Naar aanleiding van de begrafenis van Martinus Nijhoff, op 30 januari 1953 te Den Haag, schreef Achterberg [912] ‘Begrafenis op Westduin’. Achterberg heeft het gedicht waarschijnlijk in eerste instantie toegezegd voor het Nijhoff-nummer van De gids (zie § 39.3.5), maar bij nader inzien gaf hij het aan Bert Bakker voor de eerste aflevering van Maatstaf. De manuscripten van [911] ‘Ichthyologie’ en [912] ‘Begrafenis op Westduin’ werden in een later stadium aan de getypte kopij van de eerder gestuurde vijf gedichten toegevoegd.Ga naar voetnoot27 Op 10 maart 1953 stuurde Daisy Wolthers, namens Bert Bakker, de drukproeven van de zeven gedichten aan Achterberg: Je bent de enige, die ik niet hoef te schrijven de proeven ‘omgaand te retourneren’ en dat is een hele rust. Want Bert maakt zich al een beetje zenuwachtig, dat het nummer niet op tijd kan verschijnen. Vergeet niet hem ook de manuscripten terug te sturen, je weet hoe hij daarop gebrand is! De volgende dag stuurde Achterberg ‘de drukproeven, met de manuscripten die je mag behouden’ aan Bakker terug. Mogelijk heeft Achterberg op 11 maart ook reeds de proeven ontvangen voor de mei-aflevering, waarin nog eens drie van de in 1952 afgestane gedichten werden opgenomen: [889] ‘Myopie’, [896] ‘Clair-obscur’ en [891] ‘Keldergat’. De overige vijf oudere gedichten werden in het julinummer van Maatstaf geplaatst, samen met [928] ‘Baedeker’ en [929] ‘Topografie’. De publicatie van deze ‘Zeven reisgedichten’ werd op het omslag van de juni-aflevering van het tijdschrift aangekondigd. Op 18 juni 1953 schreef Bakker in verband met een voorgenomen bezoek aan Achterberg: ‘Ik hoop het vel met de zeven reisgedichten alvast mee te brengen.’ | ||||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||||
39.4.2 Overige gedichtenOp 4 juni 1953 heeft Bakker nog eens acht gedichten voor Maatstaf van Achterberg ontvangen. Over deze verzameling schreef hij: Je maakt het mij maar weer moeilijk met de gedichten, die ik van Daisy kreeg. Het liefst had ik ze weer állemaal in Maatstaf gezet, maar de andere bladen moeten ook worden voorzien. Niettemin heb ik er toch een aantal voor Maatstaf uitgelicht. De keuze was moeilijk. Ik heb behouden voor het Augustusnummer van Maatstaf: De vijf gedichten voor het Nieuw Vlaams tijdschrift waren [933] ‘Stenografie’ tot en met [937] ‘Tuinarchitect’. Ze werden opgenomen in de zevende aflevering van het tijdschrift, die in september of oktober 1953 verscheen, en zouden later worden gebundeld in Vergeetboek. Hiermee waren alle gedichten voorgepubliceerd die eind 1953 en begin 1954 in de bundels Cenotaaf en Autodroom zouden worden opgenomen. Inmiddels waren ook de voorbereidingen voor Ballade van de gasfitter en Ode aan den Haag in volle gang. Vanaf de tweede helft van 1953 werd Achterberg hoofdzakelijk in beslag genomen door deze uitgaven, zoals in de hiernavolgende hoofdstukken zal worden beschreven. |
|