Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
36 Gedichten 1949-195036.1 De reis naar Zuid-FrankrijkAchterberg heeft van 8 tot en met 27 april 1949 samen met zijn vrouw en het echtpaar Chetty en Jim ter Kuile een reis naar Zuid-Frankrijk gemaakt. Deze reis inspireerde hem tot een aantal gedichten, die in de loop van 1949 en 1950 werden voltooid en vervolgens in verschillende tijdschriften zouden worden gepubliceerd. Ze werden later opgenomen in de bundels Mascotte en Autodroom. De route die het gezelschap aflegde, is niet geheel met zekerheid vast te stellen. Hazeu meldt dat ‘via Nancy, Lyon en Avignon naar Nîmes [werd] gereden en vandaar naar Cagne, Fréjus, Cannes en Nice’.Ga naar voetnoot1 In de onderschriften bij de vakantiefoto's die in de Achterbergkroniek zijn gepubliceerd, worden verder vermeld: Tournus, Gorges du Loup, Les Baux, Vallauris, Grande Corniche, Monaco, Auron, St. Pierre-de-Chartreuse, Voiron en Camargue.Ga naar voetnoot2 Chetty ter Kuile heeft in gesprekken met Jan Haverkate en Willem M. Visser voorts genoemd: St. Romain-sous-Versigny in de Côte d'Or (de plaats waar H. Marsman de laatste maanden van zijn leven woonde), ‘een wijnkelder ergens in de buurt van Beaune’, Domrémy-la-Pucelle, de Provence en de Rivièra.Ga naar voetnoot3 In de collectie Achterberg bevinden zich bovendien ansichtkaarten met afbeeldingen uit Arles (het klooster van Saint-Trophime en het huis waar Vincent van Gogh in 1887-1888 heeft gewoond), Valence, St. Paul-en-Forêt en Vence. Volgens Gerrit Otterloo verbleef het gezelschap een week in Haut-de-Cagnes in de Alpes Maritimes en werden er van daaruit uitstapjes gemaakt, die ‘Achterberg in het bizonder geïnspireerd hebben’.Ga naar voetnoot4 Gezien de ligging van de genoemde plaatsen, ligt het voor de hand te veronderstellen dat tijdens deze dagtochten Fréjus, Cannes, Vallauris, Nice, Monaco, St. Paul-en-Forêt, Vence en mogelijk Auron bezocht werden. Op grond van verwijzingen naar deze plaatsen, andersoortige referenties in de tekst | |
[pagina 418]
| |
van de gedichten, tekstuele en materiële overeenkomsten tussen de overgeleverde manuscripten, kan met zekerheid worden vastgesteld dat zeker zes van de gedichten in Mascotte en negen gedichten in Autodroom zijn geïnspireerd op deze reis. | |
36.1.2 Ontstaansgeschiedenis van de reisgedichten voor MascotteDe gedichten voor Mascotte, waarvan het ontstaan in Zuid-Frankrijk gelocaliseerd kan worden, zijn de volgende:Ga naar voetnoot5 [827] ‘Mascotte’, [828] ‘Plexus solaris’ [829] ‘Vercors’, [841] ‘Kloosterhofje van Fréjus’, [842] ‘Chrysoliet’ en [843] ‘Jeanne d'Arc’.Ga naar voetnoot6 Over de ontstaansgeschiedenis van [842] ‘Chrysoliet’ vertelde Chetty ter Kuile tegenover Jan Haverkate: Dat was in een hele smalle kloof in de bergen. Links en rechts waren de rotswanden opgeblazen met dynamiet om kalk te winnen. De zijkanten van de weg lagen bezaaid met brokstukken die naar beneden waren gekomen. Daartussen liepen de arbeiders, helemaal wit van het kalkstof. Ze hadden een soort juten zakken over het hoofd waarin alleen voor de ogen ruimte was uitgespaard. In het gesprek met Visser herinnerde zij zich ook de bezoeken aan Fréjus en Domrémy-la-Pucelle en hoe daar [841] ‘Kloosterhofje van Fréjus’ en [843] ‘Jeanne d'Arc’ ontstonden. Achterberg had op de Route Nationale een wegwijzer naar Domrémy, de geboorteplaats van Jeanne d'Arc, gezien. ‘Goed, wij slaan de landweg naar Domrémy in, en daar gaat dan dat gedicht “Jeanne d'Arc” [...] spelen.’ Achterberg had ‘in de borstzak | |
[pagina 419]
| |
Twee ansichtkaarten uit de collectie Achterberg, “Frejus, L'Interieur du cloître” en “Auron, Le Téléphérique” (collectie nlmd)
| |
[pagina 420]
| |
van zijn colbert een klein notitieboekje [...] met een nóg kleiner stompje potlood en ja, toen we uit Domrémy terugkwamen werden daar toch wel zinnen geboren’ (p. 32). In [841] ‘Kloosterhofje van Fréjus’ heeft Achterberg volgens Ter Kuile op vergelijkbare wijze indrukken verwerkt (p. 34): Er waren nog heel weinig toeristen in die tijd; we waren er helemaal alleen en dan voelde je bij hem een spanning die hij ook overbracht, dan ging je zelf ook meer van zo'n kloosterhofje voelen. Niet dat dan ook meteen het gedicht ontstond, dat geloof ik niet. Tijdens het kijken had hij blijkbaar bepaalde invallen die werden genoteerd, maar naderhand ging hij dingen koppelen. In dat kloosterhofje was bijvoorbeeld een mooi gevormde drinkwaterput - ze hadden daar vroeger varkens - en daar ziet hij dan in het gedicht een vrouw bij. Ja, ik denk wel dat het die volgorde had.Ga naar voetnoot8 Op grond van de verwijzingen in [829] ‘Vercors’ kan worden verondersteld dat het gedicht op dezelfde wijze tot stand is gekomen. De titel ‘Vercors’ verwijst naar de streek waar Valence ligt en het gebruik van ‘corniche’ (regel 14) is mogelijk geïnspireerd op de Grande Corniche. De genoemde plaatsen liggen enkele honderden kilometers van elkaar verwijderd. De gebeurtenis die ten grondslag lag aan [842] ‘Chrysoliet’ had echter ‘nog vóór de Provence’ plaatsgevonden (p. 34), terwijl de in [829] ‘Vercors’ genoemde Corniche pas in de laatste etappe van de reis werd bezocht. Het is om die reden ook in dit geval zeer waarschijnlijk dat Achterberg ter plaatse aantekeningen heeft gemaakt en enige tijd daarna (wellicht pas na terugkomst in Nederland) het gedicht heeft geschreven. Tekstinterferenties tussen de beide gedichten ondersteunen deze veronderstelling.Ga naar voetnoot9 De ontstaansgeschiedenis van [827] ‘Mascotte’ kan in Zuid-Frankrijk gesitueerd worden op grond van de aanduidingen ‘Zuid-Frankrijk’ (M1 a, r. 3), ‘Dal van de Loup, de Var en de Tinée’ (r. 9) en het gebruik van het Franse woord ‘téléférique’ (r. 11).Ga naar voetnoot10 Alhoewel directe geografische verwijzingen ontbreken in [828] ‘Plexus solaris’, zal ook dit gedicht naar aanleiding van de reis geschreven zijn, gezien de tekstuele en materiële overeenkomsten tussen de kladhandschriften van dit gedicht en [870] ‘Déjà-vu’.Ga naar voetnoot11 Op grond van overeenkomsten in ductus en papiersoort | |
[pagina 421]
| |
kunnen ook [823] ‘Gobelin’ en [825] ‘Huiszoeking’ tot de Franse reisgedichten gerekend worden. In het geval van [825] ‘Huiszoeking’ was al eerder gesuggereerd dat het gedicht wel eens de ‘poëtische weerslag’ van het bezoek aan Marsmans laatste verblijfplaats te St. Romain zou kunnen zijn.Ga naar voetnoot12 | |
36.1.3 Ontstaansgeschiedenis van de reisgedichten voor AutodroomBehalve de voornoemde zes gedichten uit Mascotte kan het ontstaan van negen gedichten die later in Autodroom werden opgenomen, met zekerheid in verband worden gebracht met de Franse reis van 1949: [855] ‘Cartering’, [861] ‘Riviéra’, [870] ‘Déjà-vu’, [886] ‘Valuta’, [890] ‘Tracé’, [897] ‘Contrapunt’, [898] ‘Gorge de Loup’, [900] ‘Souvenir’ en [929] ‘Topografie’. Papiersoort en ductus van de kladhandschriften van deze gedichten vertonen grote overeenkomsten met de reisgedichten uit Mascotte, hetgeen doet veronderstellen dat de gedichten - althans in eerste aanzet - min of meer gelijktijdig zijn ontstaan. Gezien de lange periode tussen de Franse reis en de voorpublicatie van deze gedichten, is het waarschijnlijk dat Achterberg geruime tijd nodig heeft gehad om de gedichten te voltooien.Ga naar voetnoot13 De geografische aanduidingen in [861] ‘Riviéra’, [870] ‘Déjà-vu’, [900] ‘Souvenir’ en [898] ‘Gorge de Loup’ verwijzen alle naar plaatsen die tijdens de reis naar Zuid-Frankrijk werden aangedaan.Ga naar voetnoot14 Volgens Chetty ter Kuile heeft Achterberg in [861] ‘Riviéra’ en [900] ‘Souvenir’ indrukken verwerkt die hij op of nabij de Corniche heeft opgedaan: En bevrijdend was volgens mij ook de Rivièra voor hem. Zoals ik al zei: die rust die uit zijn gedichten spreekt... Ook in Autodroom, gedichten als ‘Rivièra’ [...] en ‘Souvenir’ [...]: ‘Schip van brillanten voor de cap d'Antibes; / lust om te liggen in de blauwe nacht; / onder de kust,’ want je zit dan op die hoge Corniche [...], en dan kun je zo naar beneden kijken in die zee. ‘Langs de landzijde tot aan Nice de dracht / der paarlen die de zachte verten klieven;’ er waren namelijk langs de wegen lampjes aangebracht en dat vond hij zo mooi; ‘verkoren snoeren, naar hun vrij believen / dalend en | |
[pagina 422]
| |
rijzend over berg en schacht.’ Die snoeren waren door de wind natuurlijk geregeld in beweging, op een rustige, ontspannen manier.Ga naar voetnoot15 Een tekstinterferentie tussen beide gedichten doet voorts vermoeden dat Achterberg in dezelfde periode aan de gedichten heeft gewerkt.Ga naar voetnoot16 [900] ‘Souvenir’ is eveneens verwant met [870] ‘Déjà-vu’,Ga naar voetnoot17 waarin indrukken van verschillende etappes van de reis zijn verwerkt. ‘Camargue’ (M1 I, r. (9)) verwijst naar een streek ten zuiden van Nîmes waar Achterberg geweest is.Ga naar voetnoot18 Chetty ter Kuile herinnerde zich dat Achterberg ‘onderweg eens een hele beschouwing hield over de achteruitkijkspiegel van de Ford als een ding waarin je kon zien wat voorbij was. Dingen waren voorbij en toch nog zichtbaar, in die geest sprak hij.’Ga naar voetnoot19 De titel van [898] ‘Gorge de Loup’ verwijst naar de Gorges du Loup in de Alpes Maritimes. Het gedicht werd in 1953 samen met zes andere gedichten onder de titel ‘Zeven reisgedichten’ opgenomen in Maatstaf.Ga naar voetnoot20 Op grond van de eerder genoemde overeenkomsten in papiersoort en ductus kunnen behalve [898] ‘Gorge de Loup’ nog vijf van de ‘Zeven reisgedichten’ in verband worden gebracht met de reis naar Zuid-Frankrijk: [855] ‘Cartering’, [886] ‘Valuta’, [890] ‘Tracé’, [897] ‘Contrapunt’ en [929] ‘Topografie’. Gezien de datum van publicatie is het niet uitgesloten dat Achterberg de gedichten pas in een later stadium heeft voltooid. In [886] ‘Valuta’ heeft hij mogelijk ook indrukken van een tweede reis naar Frankrijk, in 1952 met Ed. Hoornik, verwerkt.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 423]
| |
dichten aan Romijn. Op 4 oktober schreef hij: ‘in dank voor je briefkaartje zend ik je hierbij de doorslag. Mag ik straks een paar nummers ontvangen, als het mogelijk is?’ Waarschijnlijk betreft het de gedichten die in de oktober-aflevering van Ad interim werden gepubliceerd: [823] ‘Gobelin’, [824] ‘Pand’ en [825] ‘Huiszoeking’. Ook is het mogelijk dat de zending gedichten heeft bevat die gepubliceerd zouden worden in De gids, waarvan Romijn na de fusie met Ad interim redacteur was geworden. | |
36.2.2 De gidsOp het omslag van de oktober-aflevering van Ad interim maakte de redactie bekend dat het tijdschrift vanaf de nieuwe jaargang zou fuseren met De gids: ‘Met ingang van 1 Januari 1950 zal Ad Interim verenigd zijn met het algemeen-cultureel maandblad De Gids [...]. De wederzijdse redacties vormen tezamen een redactieraad, die aan Dr. E.J. Dijksterhuis en Jaap Romijn de verantwoordelijke redactie heeft toevertrouwd. De gecombineerde tijdschriften zullen verschijnen onder de naam De Gids.’Ga naar voetnoot22 Tijdens de voorbereidingen van het eerste gezamenlijke nummer is er in de redactieraad onenigheid ontstaan over de bijdrage van Achterberg. Toen Romijn op 10 oktober 1949 aan Dijksterhuis doorgaf welke kopij er voor het januari-nummer was, vermeldde hij vier gedichten van Achterberg en schreef hij: ‘Achterberg weigeren we nooit, maar feitelijk diende jij ze toch gezien te hebben. Ik zou je echter in dit geval willen verzoeken met de proeven genoegen te nemen.’Ga naar voetnoot23 De vier gedichten waren: [826] ‘Parhelium’, [827] ‘Mascotte’, [828] ‘Plexus solaris’ en [829] ‘Vercors’. Omdat een aantal leden van de redactieraad bezwaren had tegen [828] ‘Plexus solaris’, werd besloten de publicatie van dit gedicht uit te stellen. Romijn ging hiermee akkoord, al deelde hij de bezwaren niet, zoals hij op 11 november 1949 aan Dijksterhuis schreef: ‘Ik zie ze niet, maar er is m.i. geen bezwaar om het even te laten staan.’Ga naar voetnoot24 In de overgeleverde correspondentie worden de bezwaren niet met name genoemd. Uit een brief van A.N. Molenaar valt af te leiden dat ook een zekere onwennigheid tussen de Ad interim- en de Gids-groep een rol speelde. Op 22 november 1949 schreef hij aan E.J. Dijksterhuis dat de Ad interim-leden ‘er aan [zouden] moeten wennen, dat zij mijn onderte- | |
[pagina 424]
| |
kende kroniek vaak met even weinig genoegen lezen als ik de gedichten van de heer Achterberg en anderen’.Ga naar voetnoot25 Niet alleen [828] ‘Plexus solaris’ maar ook [829] ‘Vercors’ werd in portefeuille gehouden. Na de verschijning van het januari-nummer - waarin [826] ‘Parhelium’ en [827] ‘Mascotte’ werden gepubliceerd - informeerde Achterberg op 18 januari 1950 bij Jaap Romijn wanneer de andere gedichten geplaatst zouden worden. Pas op 18 april heeft Romijn zijn brief beantwoord, want op 25 april schreef Achterberg hem: dank voor je postwissel van de 18e. Daarop schrijf je dat er nog één gedicht bij De Gids ligt, maar het zijn er twee: ‘Vercors’ en ‘Plexus solaris’, zoals je je misschien herinnert. Ik doe ze hier weer bij in en zou graag even vernemen wanneer je ze publiceert. Het vers ‘Röntgen’ heb ik indertijd teruggenomen; dit komt dus te vervallen.Ga naar voetnoot26 Op 28 april antwoordde Romijn dat de gedichten in het juni-nummer zouden verschijnen. Tevens verzocht hij Achterberg een nieuwe bijdrage te sturen (zie verder § 36.3.4). | |
36.2.3 De nieuwe stemOp 12 oktober 1949 stuurde Achterberg zeven gedichten aan N.A. Donkersloot, die hem om een bijdrage voor De nieuwe stem gevraagd had. Uit aantekeningen van Donkersloot op Achterbergs brief blijkt om welke gedichten het gaat. In twee groepen noteerde hij de volgende gedichten: - [830] ‘Bloedwraak’, [831] ‘Ets’, [832] ‘Fructidor’ en [833] ‘Nevelheim’; - [834] ‘Nabeeld’, [835] ‘Plastic’ en [836] ‘Katalisator’. Van deze zending heeft Achterberg - althans naar eigen zeggen, zoals hierna zal blijken - de gedichten [830] ‘Bloedwraak’ en [835] ‘Plastic’ teruggevraagd. Op 7 januari 1950 stuurde hij deze gedichten aan Gerrit Borgers ter publicatie in Podium (zie § 36.3.1). Toen hij een maand later de drukproeven van De nieuwe stem ontving en zag dat daarin toch [830] ‘Bloedwraak’ was afgedrukt, schreef hij op 11 februari 1950 aan Donkersloot: Toen je me destijds om verzen vroeg, zond ik je Bloedwraak, Plastic, Ets, Fructidor, Nevelheim, Nabeeld en Katalisator. Inmiddels vond je goed dat ik weer over de twee eerste beschikte. Zou je dit, zonodig, ter plaatse even willen bevestigen, ook voor ‘Plastic’ in de 2e groep, of kan er nu misschien van de 5 verzen 1 groep gemaakt worden? (óf laat je thans ook Nabeeld en Katalisator liever vervallen?) | |
[pagina 425]
| |
Eddy had Bloedwraak en Plastic ter inzage voor een uitgave, waarvoor hij ze tenslotte niet geschikt achtte.Ga naar voetnoot27 Toen verzocht Podium om een bijdrage en nu zijn ze daar al gezet. Ik hoop dat je dit achteraf wilt accepteren en dank je bij voorbaat wanneer je een en ander wilt doorgeven aan Querido.Ga naar voetnoot28 Donkersloot ging niet akkoord met deze gang van zaken. Op 16 februari 1950 antwoordde hij: ik verkeerde, en verkeer nog, in de mening dat je Plastic en Nabeeld had teruggevraagd. Bloedwraak, Ets, Fructidor en Nevelheim vond ik met elkaar zo'n goed geheel vormen. En je vroeg ze toen níét voor Podium terug. Nu is het ons pas nog overkomen dat ons al voor de N. Stem afgestane verzen van Bert Voeten in Podium verschenen, en wij voelen er als redactie begrijpelijk niets voor om nu wéér aan Podium verzen die al voor ons waren bestemd af te staan en dat terwijl ze juist een zo mooi geheel vormen. Het lijkt mij daarom beter dat nu Podium eens een van de al gezette verzen laat lopen, en dan bijv. met Plastic ook Nabeeld opneemt. In dat geval houd ik dan nog over Katalisator, dat dan erg alleen komt te staan. Ik sluit daarom die drie verzen hierbij in. En ik hoop dat wij weer eens nieuwe, liefst ook enigszins aaneensluitende van je krijgen? Ik hoop dat je bovenstaande regeling kunt goedvinden, het lijkt mij billijk, gegeven de oudste rechten. Achterbergs reactie op deze brief is niet overgeleverd. Uiteindelijk werden alle gedichten uit de eerste groep in de februari-aflevering van De nieuwe stem gepubliceerd. [830] ‘Bloedwraak’ werd echter ook opgenomen in de februari-aflevering van Podium.Ga naar voetnoot29 In dit tijdschrift zouden ook [834] ‘Nabeeld’, [835] ‘Plastic’ en [836] ‘Katalisator’ worden gepubliceerd (zie verder § 36.3.1 en § 36.3.3). | |
36.2.4 Vrij NederlandOp 12 september 1949 schreef Querido's directrice Alice von Eugen-van Nahuys aan Achterberg dat zij een verzoek van Johan van der Woude had gekregen een gedicht uit de te verschijnen bundel Sneeuwwitje in Vrij Nederland te mogen publiceren: ‘Wilt U mij even berichten of U daarmee accoord kunt gaan?’Ga naar voetnoot30 Op 13 september 1949 gaf Achterberg hiervoor toestemming.Ga naar voetnoot31 Een dag later stuurde mevrouw Von Eugen | |
[pagina 426]
| |
aan Van der Woude ‘een proef van Achterberg's “Sneeuwwitje” om er een gedicht uit te kiezen voor opname in Vrij Nederland. Wil je er vooral bij vermelden dat de bundel dit najaar bij ons verschijnt?’Ga naar voetnoot32 In Vrij Nederland zou echter geen gedicht uit Sneeuwwitje worden gepubliceerd. Wel verscheen in het nummer van 19 november 1949 - zonder verdere aankondiging - het gedicht [837] ‘Sneeuwwitje’, dat in Mascotte zou worden gebundeld. | |
36.3 Gedichten 195036.3.1 PodiumOp verzoek van Gerrit Borgers, de redactie-secretaris van Podium, stuurde Achterberg op 7 januari 1950 [830] ‘Bloedwraak’, [835] ‘Plastic’ en [838] ‘Röntgen’ aan het tijdschrift. Zoals hiervóór reeds ter sprake kwam (zie § 36.2.3), had hij [830] ‘Bloedwraak’ en [835] ‘Plastic’ eveneens afgestaan aan De nieuwe stem, wat tot een misverstand en de dubbele publicatie van [830] ‘Bloedwraak’ leidde. Ook [838] ‘Röntgen’ had Achterberg eerder aan een ander tijdschrift, De gids, gezonden, maar dit gedicht had hij tijdig teruggevraagd.Ga naar voetnoot33 Nadat Achterberg op 3 februari 1950 de gecorrigeerde drukproef van de drie gedichten aan Borgers teruggestuurd had, verschenen de gedichten in de februari-aflevering van Podium. | |
36.3.2 Tijd en taakOver de publicatie van [839] ‘Vroegkerk’ in Tijd en taak van 4 februari 1950 zijn geen gegevens bekend. Naast het gedicht is een toelichting van J.G. B[omhoff] afgedrukt, waarin expliciet gemeld wordt dat Achterberg het gedicht aan het tijdschrift heeft afgestaan. | |
36.3.3 PodiumOp 21 maart 1950 schreef Achterberg aan Gerrit Borgers: ‘Willem Nagel verzocht me weer eens iets te sturen; gelieve het inliggende aan te treffen. Graag zou ik er spoedig over vernemen [...]’.Ga naar voetnoot34 De door Achterberg gestuurde gedichten waren: [840] ‘Maréchaussée’, [841] ‘Kloosterhofje van Fréjus’ en de eerder aan De nieuwe stem gestuurde gedichten [834] ‘Nabeeld’ en [836] ‘Katalisator’. | |
[pagina 427]
| |
Op 25 mei 1950 stuurde Achterberg de drukproeven terug: ‘helaas kon ik je de drukpr. niet eerder retourneren, omdat we enige dagen weg waren. Ik hoop dat dit oponthoud je geen last veroorzaakt.’Ga naar voetnoot35 In de mei-aflevering van Podium werden alleen [840] ‘Maréchaussée’, [841] ‘Kloosterhofje van Fréjus’ en [834] ‘Nabeeld’ opgenomen. De publicatie van [836] ‘Katalisator’ werd uitgesteld (zie verder § 36.3.6). | |
36.3.4 De gidsOp 7 mei 1950 stuurde Achterberg [842] ‘Chrysoliet’ en [843] ‘Jeanne d'Arc’ aan Jaap Romijn, ter aanvulling van twee gedichten die nog bij De gids lagen, [828] ‘Plexus solaris’ en [829] ‘Vercors’ (zie hiervóór, § 36.2.2). Op 14 mei 1950 stuurde Romijn een inhoudsopgave van het juni-nummer aan E.J. Dijksterhuis, waarin de vier gedichten van Achterberg vermeld stonden; op 20 mei 1950 schreef hij aan Dijksterhuis:Ga naar voetnoot36 Zoojuist verneem ik ‘onder de roos’, dat Gerrit Achterberg zoowel de Staatsprijs voor poëzie als de prijs van Amsterdam voor het beste gedicht van 1949 ontvangen zal.Ga naar voetnoot37 Eddie Hoornik staat ons voor die gelegenheid een bewerkte lezing over A. af, een uitnemend stuk waarvoor, dunkt mij, Charles Timmer maar weer opgeschoven moet worden. Verder komt het wel heel goed uit, dat we nog gedichten van Achterberg hebben. Het artikel van Hoornik zou inderdaad in de juni-aflevering van De gids worden geplaatst, aansluitend op de gedichten van Achterberg.Ga naar voetnoot38 Eind mei heeft Achterberg de proeven van de gedichten ontvangen en gecorrigeerd, zoals blijkt uit de volgende brief van Bert Bakker van 26 juni 1950: Zaterdagmiddag las ik bij Gerrit Kamphuis [...] het laatste nummer van de Gids. Ik had je verzen reeds in drukproef gelezen bij ons laatste bezoek aan jullie. Maar door de gesprekken zijn ze klaarblijkelijk niet zó tot me doorgedrongen als ze moesten. Daarom moet het mij nog even van het hart, dat een gedicht als vercors eenvoudigweg voor mij het toppunt van volmaaktheid is. Het is werkelijk een ongelooflijk prachtig vers geworden, om je ogen bij uit te wrijven.Ga naar voetnoot39 | |
36.3.5 De Vlaamse gidsOp 2 mei 1950 verzocht M. Rutten namens de redactie van De Vlaamse gids Achterberg om een aantal gedichten voor het tijdschrift. Achterberg | |
[pagina 428]
| |
zal vrijwel direct drie gedichten - [844] ‘Avond’, [845] ‘Metronoom’ en [846] ‘Velodroom’ - hebben gestuurd en daarbij naar de plaatsingstermijn hebben geïnformeerd, want op 11 mei 1950 bedankte Rutten hem voor de ‘toezending van uw drie mooie, steeds zo uitzonderlijke gedichten. We zullen ze, gehonoreerd, zo spoedig mogelijk trachten te plaatsen. Ik vermoed dat het geen drie maanden zal duren vooraleer ze zullen kunnen verschijnen. Een drukproef zal u tijdig worden toegezonden.’ Deze drukproef is niet overgeleverd. De gedichten werden gepubliceerd in de september-aflevering van De Vlaamse gids. | |
36.3.6 PodiumOp 15 augustus 1950 stuurde Achterberg [847] ‘Erfvijand’ en [848] ‘Vrijgezel’ aan Gerrit Borgers: ‘ziehier op je verzoek nog twee verzen bij “Katalisator”. Zou je mij misschien p.o. kunnen zeggen wanneer je ze opneemt; met het oog op een a.s. bundeling.’Ga naar voetnoot40 Op 18 augustus antwoordde Borgers: ‘De kopij voor het Augustus-September-nummer (een dubbelnummer) is al naar de zetter, dus we plaatsen deze verzen met “Katalisator” in het October-nr, dat ongeveer 15 Oct. uit zal komen.’ Op 20 september 1950 schreef Achterberg hem: ‘Nu gaan wij waarschijnlijk van 3-18 October op reis;Ga naar voetnoot41 als de drukproeven in die tijd zouden vallen, zou je dan zo goed willen zijn ze zelf even na te zien?’ Wie uiteindelijk de proeven heeft gecorrigeerd, is niet bekend. | |
36.3.7 De nieuwe stemNadat Achterberg begin september 1950 de kopij voor Mascotte bij uitgeverij Querido ingeleverd had, werden de nog niet voorgepubliceerde gedichten uit de bundel - [849] ‘Zoekplaat’ tot en met [854] ‘Ballade van de winkelbediende iii’ - in De nieuwe stem geplaatst. De zes gedichten werden eind september door Querido (die ook het tijdschrift uitgaf) aan drukkerij Thieme gestuurd.Ga naar voetnoot42 Ze verschenen in de oktober-aflevering van De nieuwe stem. | |
36.4 De rijmprent van [474] ‘woord’Op 14 november 1950 schreef de Groningse kunstenaar Siep van den Berg - die Achterberg in 1946 voor het eerst ontmoet had op de recep- | |
[pagina 429]
| |
tie ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Hendrik de Vries - aan Achterberg: Tegen de jaarwisseling maak ik meestal voor onze vrienden een rijmprent in een zeer kleine oplage enwel [sic] handverlucht. Gaarne zou ik deze keer o.a. gebruik maken van uw vers ‘Woord’ uit de bundel Limiet. Toen een zeer jonge vriend van ons laatst is gestorven is mijn aandacht op dit vers gevallen. In zijn antwoord op deze brief gaf Achterberg toestemming voor de rijmprent en stuurde hij een manuscript van [474] ‘Woord’.Ga naar voetnoot43 Het manuscript bevat alleen een interpunctievariant ten opzichte van de versie uit Limiet.Ga naar voetnoot44 Op 6 december 1950 was de rijmprent gereed en stuurde Van den Berg vijftien exemplaren aan Achterberg: ‘Met “Woord” experimenteerde ik nogal zooals je aan een paar nummers nog zult zien. Tenslotte hield ik me aan de vogels. Woorden zijn meen ik ook een soort van vogelen.’ Wat hij precies bedoelde met ‘experimenteren’ is niet duidelijk; de door mij geraadpleegde exemplaren van de rijmprent bevatten alle dezelfde voorstelling: door middel van sjabloontechniek uitgespaarde vogels tegen een tweekleurige luchtpartij.Ga naar voetnoot45 De tekst is in alle exemplaren identiek. Het gedicht werd in plano (op papier van Van Gelder Zonen, formaat 38,5 × 25,5 cm) uitgegeven onder de titel Woord. Het onderschrift luidt: woord [/] van Gerrit Achterberg, met de hand verlucht [/] door Siep van den Berg, in een oplage van [/] 30 exemplaren, bestemd voor vrienden van dichter en verluchter. November 1950. Op 9 december 1950 bedankte Achterberg Van den Berg per brief als volgt: ‘we waren enkele dagen op reis geweest en vinden nu tot onze grote verrassing de rijmprenten. We zijn er heel blij mee en danken je hartelijk [...]’.Ga naar voetnoot46 |
|