Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
22 Gedichten 1945-194622.1 Oude en nieuwe plannenTijdens het laatste oorlogsjaar lag het openbare literaire leven nagenoeg stil. Uit de periode september 1944-mei 1945 is geen correspondentie van of aan Achterberg overgeleverd, met uitzondering van één brief van Adriaan Morriën, die op 10 april 1945 aankondigde dat ‘zoo spoedig mogelijk na den oorlog’ het tijdschrift Criterium weer zou gaan verschijnen en Achterberg alvast om een bijdrage vroeg. Pas na de bevrijding kwam het briefverkeer weer enigszins op gang en herstelde Achterberg het contact met zijn vrienden en uitgevers, onder meer om te informeren naar hun plannen met de verschillende, tijdens de oorlog samengestelde, bundels. Inmiddels had hij ‘een honderdtal nieuwe verzen’ geschreven, die hij ook wilde bundelen. Vanaf de tweede helft van 1945 zou Achterberg aan de verwezenlijking van deze oude en nieuwe plannen gaan werken. Het resultaat was een vijftal bundels (Stof, Existentie, Radar, Energie en En Jezus schreef in 't zand) én de eerste verzamelbundel, Cryptogamen. De totstandkoming van deze bundels wordt, althans in grote lijnen, in het vervolg van dit hoofdstuk beschreven (§ 22.2).Ga naar voetnoot1 In de periode dat Achterberg aan de samenstelling van zijn bundels werkte, heeft hij aan verschillende tijdschriften gedichten afgestaan. In de meeste gevallen geschiedde dat nádat de gedichten waren ondergebracht in de verschillende bundels en de samenstelling daarvan definitief was afgerond.Ga naar voetnoot2 De publicatiegeschiedenis van deze ‘voorpublicaties’ komt in § 22.3 aan de orde, waarna in § 22.4 het verdere verloop van de plannen voor een afzonderlijke uitgave van het gedicht [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’ wordt beschreven. | |
22.2 Gedichten en bundels 1945-1946, overzichtOp 6 juni 1945 nam Achterberg per brief contact op met Bert Bakker, A.M.E. van Dishoeck, A.A.M. Stols en Jan Vermeulen. Aan Bakker liet hij weten de bundel Cel te willen wijzigen: ‘Ik zag de naam graag veranderd in “Asyl”. [...] Aan “Asyl” wou ik nog twee verzen toevoegen en | |
[pagina 297]
| |
titels aanbrengen, waarna ik hoop dat je het spoedig uitgeeft, daar er nog meer bundels komen en de volgorde naar het ontstaan der verzen anders leelijk in het gedrang komt, wat me zeer zou spijten.’ Om dezelfde reden vroeg hij aan Van Dishoeck en Stols wanneer respectievelijk Limiet en Sphinx zouden verschijnen. Aan Stols schreef hij bovendien: De bundel ‘Existentie’, met de afdeelingen ‘Existentie’, ‘Stof’ en ‘Embryo’, bereids onder Uw berusting, zou ik alsnog gaarne hergroepeeren en/of wijzigen. Op 23 juni 1945 bracht Achterberg ook Jan Vermeulen op de hoogte van zijn plannen met Existentie/Stof/Embryo en de nieuwe gedichten, ‘waarvoor mij de namen “Einstein” en “Quantiteit” voor de geest zweven. Nu lopen de verzen uit deze 5 titels nogal dooreen, zoodat ik graag opnieuw schift[t]e. En eigenlijk zou ik “Existentie” 't liefst scheiden van “Stof” en “Embryo”: we moeten daar eens over spreken. Als ik “Existentie” voldoende aanvul, zoodat zij dezelfde omvang houdt? Ik zal het eens bezien.’ Achterberg schreef dat hij de nieuwe gedichten later wel eens zou laten lezen: ‘Blij ben ik dat je “Microben” toen goed vond. Dat is er dan ook bij. Ik geef je ze liever allemaal ineens, anders moet ik telkens een stel overtypen.’ Afgezien van het gedicht [624] ‘Microben’ vermeldde Achterberg dat hij ‘eenige verzen’ aan Adriaan Morriën (Criterium) had gestuurd.Ga naar voetnoot3 Op 3 september 1945 richtte A.A.M. Stols zich tot Achterberg met het volgende voorstel: In afwachting van de mogelijkheid later de onderdeelen waaruit ‘Existentie’ bestaat als één geheel uit te geven, zouden we gaarne voor de nieuwe reeks van HelikonGa naar voetnoot4 een bundel daaruit samenstellen, die bestaat uit ‘Existentie’ en ‘Stof’. Met ‘Embryo’ erbij zal de bundel n.l. een te groote omvang krijgen, tenzij U enkele verzen eruit zou willen laten. In een brief van 12 september 1945 legde Jan Vermeulen, die inmiddels bij Stols in dienst was getreden, Achterberg twee mogelijkheden voor: óf hij publiceerde alleen Existentie/Stof in de Helikon, óf de gehele bundel (dus met Embryo), maar dan in afgeslankte vorm. Vermeulen vond | |
[pagina 298]
| |
namelijk dat er ‘een aantal vrij zwakke verzen’ in de bundel stond, ‘die je er in je eigenbelang beter uit kan laten’: Ik kan mij niet onttrekken aan het gevoel dat je sommige gedichten volkomen automatisch geschreven hebt m.a.w., dat je, toen je eenmaal een geslaagd gedicht over een bepaalde materie had geschreven, je bewust naar nog meer dergelijke onderwerpen bent gaan zoeken, de titels van de verzen zeggen dit reeds. Neem b.v. de gedichten over de kleuren: Rood, groen en blauw.Ga naar voetnoot5 Deze dringen zich absoluut niet aan mij op als noodzakelijk, het is allemaal veel te gezocht. Nog een voorbeeld: na een prachtig vers als Linoleum is het volgende Aluminium volkomen overbodig, werk[t] zelfs storend.Ga naar voetnoot6 Het grote gevaar bij jou is dat het gedichten schrijven op den duur tot manier ontaardt, in Existentie zijn daar - naast een aantal prachtige, ongelooflijke verzen, die op één lijn staan met je allerbeste, - reeds talrijke voorbeelden van te vinden. Tenslotte ga je het duistere, het abstracte veel te bewust zoeken, en dat is heel jammer. Dwing jezelf niet zo tot schrijven! Ook heb ik nog enkele kleinere bezwaren tegen sommige verzen van Existentie, nl. dat je daarin soms te direct bent, (bv. in regels als ‘suiker in je keel’, en ‘de elastieken kousenbanden’ die beslist storend werken), tegen het prozaïsche aan.Ga naar voetnoot7 Wees critischer, heb de moed om desnoods óók verzen volkomen te verwerpen, nadat je ze geschreven hebt. Naar aanleiding van deze kritiek - vergelijk ook de eerdere opmerkingen van Vestdijk over de ‘monotonie’ van de gedichten (§ 17.2) - heeft Achterberg de samenstelling van de bundels nog gewijzigd. In de overgeleverde kopij van de bundel Stof staan bijvoorbeeld de gedichten [583] ‘Linoleum’ en [566] ‘Aluminium’ niet na elkaar, zoals Vermeulen schrijft. Ook is [567] ‘Meel’ in de kopij van Stof overgeleverd, terwijl het blijkens deze brief in Existentie stond. Uiteindelijk is besloten alleen de afdeling ‘Stof’ in de Helikon-reeks te publiceren. Op 17 oktober 1945 stuurde Achterberg de kopij van de bundel, die met elf gedichten was uitgebreid, aan Stols (zie verder § 23). In deze brief informeerde hij tevens naar diens plannen met de rest van de bundel Existentie en schreef hij: Wij kwamen nog te spreken over een bundel ‘Hoe maakt u het’, zijnde verzen met namen van personen. B.v. Raspoetin, Vestdijk, den Brabander, Spinoza, Mozes, Bendien, Hercules Seghers, enz. Hiervoor staan Columbus, Henry Rousseau, enz. al in bundels, bij u uitgegeven. In het geheel worden het 31 verzen, waarvan 16 nieuw zijn. Dit plan had Achterberg tien dagen later alweer verworpen, ‘omdat de inhoud veel te heterogeen zou worden’, zoals hij op 27 oktober 1945 | |
[pagina 299]
| |
aan Jan Vermeulen schreef. De genoemde gedichten zijn: [625] ‘Raspoetin’, [626] ‘Vestdijk’, [440] ‘Het beste glas staat in het volgende café,’ (‘den Brabander’), [627] ‘Spinoza’ (toegevoegd aan Sphinx), [628] ‘Mozes’ (Inertie), [629] ‘Potlood’ (‘Bendien’), [623] ‘Hercules Seghers’, [363-364] ‘Columbus’ en [230] ‘Henry Rousseau’. Bij zijn brief van 27 oktober 1945 voegde hij wel de kopij van Existentie, waarmee ook de samenstelling van deze bundel definitief was afgerond (zie verder § 24). Uit de brief blijkt voorts dat Achterberg de eerder genoemde ‘± 100 nieuwe verzen’ inmiddels had ondergebracht in drie bundels, want hij vroeg aan Vermeulen: ‘Welke bundel (Einstein, Quantiteit, Inertie) draag ik jou op?’ Van Einstein is geen materiaal overgeleverd, wel van de bundel Quantiteit, die Achterberg vóór december 1945 alweer zou wijzigen in Energie.Ga naar voetnoot8 Op 6 december 1945 informeerde hij bij A.M.E. van Dishoeck of deze geïnteresseerd was in de uitgave van Einstein, Energie of Inertie: ‘Ze zijn resp. 28, 30 en 39 verzen groot; terwijl nog een klein religieus bundeltje gereed ligt, wat een Christelijk uitgever wil brengen.’ Tevens polste Achterberg Van Dishoecks belangstelling om te zijner tijd zijn ‘Verzameld Werk’ uit te geven. In zijn antwoord verzocht Van Dishoeck Achterberg de bundels te sturen: ‘Zeker voel ik ook voor een “verzameld werk”. Ik zou U willen voorstellen de 3 bundeltjes aan mij te zenden, zoodat ik van den inhoud kennis kan nemen en een berekening kan maken.’Ga naar voetnoot9 Op 11 december stuurde Achterberg de bundels. Ondertussen had hij ook andere uitgevers benaderd, zoals blijkt uit wat hij op 13 december 1945 aan Jan Vermeulen schreef: Ik weet niet wat ik doen moet: De B. Bij wil Einstein en Energie samenvoegen. Dishoeck schreef: stuur me alles maar. Spectrum wil gaarne alle uitgaven aan zich trekken. Ik schrijf je dit onder discretie. Wat moet ik doen? Wilde Stols maar het een of ander. Zou hij voor me te spreken zijn? Maar dezer dagen moet ik beslissen. Wil Stols zoo'n verzamelbundel van al het nieuwe: mij goed. Dan heeft hij 9 bundels en is het bij hem het gunstigst voor een eventuele bloeml. of verzameld werk - tenzij jij dit later doet. De plannen voor deze bundels werden doorkruist door een brief van de Amsterdamse boekverkoper/uitgever A.A. Balkema van 30 december 1945, die ter gelegenheid van de Pinksterprijs ‘een klein bundeltje van Uw laatste nog niet gepubliceerde werk’ wilde uitgeven. Om aan dit | |
[pagina 300]
| |
verzoek te kunnen voldoen heeft Achterberg tien gedichten uit Energie genomen, die hij op 14 januari 1946 aan Balkema stuurde.Ga naar voetnoot10 In overleg met Van Dishoeck heeft hij vervolgens de resterende gedichten uit Einstein en Energie samengevoegd onder de titel Energie. Op 1 februari 1946 stuurde Achterberg de kopij voor deze bundel aan Van Dishoeck (zie verder § 28). De onderhandelingen over de uitgave van een verzamelbundel resulteerden vooralsnog alleen in een herdruk van vier bundels onder de titel Cryptogamen. Met de voorbereidingen voor deze bundel werd eveneens in de loop van februari begonnen (zie verder § 29). De definitieve samenstelling van de religieuze bundel, later En Jezus schreef in 't zand genoemd, zou in juni worden afgerond (zie verder § 30). In § 31 wordt het vervolg van de publicatiegeschiedenis van Cel/Asyl beschreven, ook al zou de samenstelling van deze bundel Achterberg tot lang na 1946 bezig blijven houden. | |
22.3 Tijdschriftpublicaties22.3.1 Gedichten voor Criterium, Ad interim en Vrij NederlandOp 23 juni 1945 schreef Achterberg aan Jan Vermeulen dat hij ‘eenige verzen’ (‘maar weet absoluut niet of ze goed zijn’) aan Adriaan Morriën had gestuurd. Morriën had op 10 april 1945 om een bijdrage gevraagd voor Criterium, dat ‘zoo spoedig mogelijk na den oorlog’ weer zou gaan verschijnen: ‘Zoudt u genegen zijn om, evenals vroeger, weer aan het tijdschrift mede te werken en voelt u er voor ons in dat geval reeds nu werk ter inzage te zenden, waarvan wij bij het samenstellen van de eerste nummers dan gebruik zouden kunnen maken? Het zou prettig zijn wanneer wij voor deze eerste afleveringen, die wij zoo goed mogelijk willen maken, reeds op u konden rekenen.’ Van de gestuurde gedichten werden [457] ‘Teling’ (een nieuwe versie van ‘Embryo’), [582] ‘Rok’, [573] ‘Mantel’, [578] ‘Bloem’, [576] ‘Rook’, [572] ‘Ontlading’, [623] ‘Hercules Seghers’ en [571] ‘Burcht’ in de november-aflevering van Criterium gepubliceerd. Uit aantekeningen van de redacteuren op de ‘redactie-envelop’ blijkt dat ook [563] ‘Oppervlaktespanning’, [569] ‘N.V.’ en [574] ‘Elpenbeen’ tot de inzending hebben behoord.Ga naar voetnoot11 Ook de publicatie van [625] ‘Raspoetin’ in de oktober-aflevering van Ad interim en van [624] ‘Microben’ in Vrij Nederland van 6 oktober 1945 vond plaats voordat deze gedichten definitief in een bundel waren | |
[pagina 301]
| |
Overzicht
| |
[pagina 302]
| |
ondergebracht. Over de datum van inzending zijn geen gegevens bekend. Hoogstwaarschijnlijk heeft Achterberg het gedicht [624] ‘Microben’ afgestaan aan Ed. Hoornik, die eind mei uit Dachau was teruggekeerd en met wie Achterberg in juni weer contact had. Naar aanleiding van de publicatie in Vrij Nederland ontving Achterberg een brief van C. van Winter, Abactis Prima van de gymnasiale vereniging ‘Eloquentia’ te Groningen, d.d. 14 oktober 1945: Met grote aandacht en belangstelling hebben wij, leden van het Groninger Gymnasiasten Gezelschap ‘Eloquentia’ Uw gedicht ‘Microben’ gelezen, dat gepubliceerd was in Vrij Nederland, maar wij hebben niet kunnen begrijpen, wat U hiermee wilt zeggen. Toen het dan ook op onze laatste vergadering ter sprake kwam en wij elkaar vroegen het uit te leggen, bleek, dat niemand van ons daartoe in staat was. Daarom wenden wij ons hierbij tot U met de vraag, of U ons wilt schrijven wat U met dit gedicht hebt bedoeld. Bij wijze van antwoord stuurde Achterberg [630] ‘Als vele microben op ruiten en ramen’ in typoscript, dat blijkens een aantekening op 1 november 1945 werd ontvangen.Ga naar voetnoot12 | |
22.3.2 CentaurIn september 1945 ontving Achterberg een standaardbrief waarin hij gevraagd werd als medewerker aan Centaur, ‘een nieuw maandblad, gewijd aan de internationale cultuur’. Achterberg moet zich als medewerker hebben aangemeld, want in het prospectus van het tijdschrift wordt hij als zodanig vermeld.Ga naar voetnoot13 Later benaderde redacteur Gerard den Brabander hem met een persoonlijk verzoek: ‘Uit een salut aan je poëzie een vraag: als je eenige verzen hebt, denk dan aan het nieuwe Internationale tijdschrift Centaur. We zullen het je volgende maand toezenden.’Ga naar voetnoot14 Hierop heeft Achterberg een aantal gedichten gestuurd, waarvan vier in de december-aflevering werden gepubliceerd: [595] ‘Huid’, [577] ‘Rood’, [575] ‘Brons’ en [587] ‘Email’. Achterberg had meer gedichten ingezonden, want op 10 januari 1946 vroeg hij aan Binnendijk ‘of het in de bedoeling ligt nog verzen te plaatsen in 't Februari- of Maart-nummer, daar ze anders achterhaald worden door de bundel “Stof”, die tegen dien tijd bij Stols verschijnt. [...] Mogelijk kunnen er nog elders gepubliceerd voor Maart.’ Eind januari stuurde Binnendijk de niet-geplaatste | |
[pagina 303]
| |
gedichten terug.Ga naar voetnoot15 Deze zouden niet in een ander tijdschrift worden gepubliceerd. | |
22.3.3 Ad interimOp 20 november 1945 vroeg Jaap Romijn Achterberg om een bijdrage voor het januari-nummer van Ad interim. Wanneer Achterberg aan dit verzoek heeft voldaan, is niet bekend. In de januari- en februari-aflevering van 1946 werden respectievelijk vijf en vier gedichten opgenomen (uit Stof en Existentie). Tot Achterbergs inzending hebben mogelijk ook de gedichten behoord die in de afleveringen van juli/augustus en december werden gepubliceerd.Ga naar voetnoot16 Op 24 juni 1946 informeerde Achterberg bij Jan Vermeulen wanneer Existentie zou verschijnen, omdat hij bang was dat de tijdschriftpublicatie ‘voortijdig door de bundel achterhaald’ zou worden.Ga naar voetnoot17 | |
22.3.4 De gidsOp 2 december 1945 stuurde Achterberg een onbekend aantal gedichten aan De gids.Ga naar voetnoot18 Over deze inzending is verder niets bekend. Pas in augustus 1946 verschenen de volgende gedichten in De gids: [662] ‘Kristal’, [666] ‘Afval’, [669] ‘Maria’, [674] ‘Aarzeling’ en [675] ‘Arceering’. | |
22.3.5 De nieuwe stemOp 2 oktober 1945 had Achterberg N.A. Donkersloot benaderd met de vraag of deze wellicht een werkkring voor hem wist.Ga naar voetnoot19 Donkersloot antwoordde op 14 oktober 1945 dat hij Achterberg tot zijn spijt niet aan een betrekking kon helpen, maar hij stelde wel voor: ‘Voelt u ervoor om over poëzie te schrijven, voor het Critisch Bulletin nu en dan, en voor het Handelsblad zoodra dit zijn vroegere omvang heeft herkregen? Daar zou ik veel voor voelen.’ Op 20 november 1945 schreef Achterberg: ‘Voor Uw voorstel om poëziecritiek te gaan schrijven voel ik wel veel; alleen: zal mij dit gelukken? Staat U mij toe het te beproeven en mocht blijken, dat dit terrein niet geschikt is voor me dan geeft U mij | |
[pagina 304]
| |
tijdig een wenk.’Ga naar voetnoot20 Ook stelde hij Donkersloot voor een tijdschrift op te richten, getiteld Orpheus of Doodenboek, ‘om poëzie in te verzamelen, waarin de dood centraal is. Zwart omslag of geheel zwart met witte, geele letter enz.’ Verder vroeg hij: Ik las juist, dat de Nieuwe stem o.a. onder Uw redactie verschijnt. Waar ik nog ± 150 nieuwe verzen heb (wat niet goed is, is niet geschreven. Ik hoop te mogen hopen op het vers.) wilde ik U vragen of dit blad ook poezië [sic] publiceert. Op 6 december 1945 stuurde hij de gedichten: ‘Wijl ik nog niet nader van u vernam, en mij er veel aan gelegen is U deze verzen te laten zien, stuur ik ze U alvast toe. Mochten ze geschikt zijn voor de Nieuwe Stem dan mag ik het wel hooren?’ Donkersloots reactie is niet overgeleverd. Twaalf gedichten (alle uit Existentie) zouden worden gepubliceerd in de februari-aflevering van De nieuwe stem, onder de gezamenlijke titel ‘Verzen aan een gestorvene’.Ga naar voetnoot21 De aflevering is met enige vertraging verschenen, want op 15 februari 1946 schreef Achterberg nog aan Donkersloot dat hij de drukproef had ontvangen. | |
22.3.6 SemaphoreOp 30 december 1945 schreef Achterberg aan Hans Roest: Geruime tijd geleden zond ik verzen naar ‘Semaphore’ uit een eerlang te verschijnen bundel ‘Asyl’, [...] doch mocht niets vernemen. Verleden week schreef ik naar Dhr. Buddingh (ken jij hem?) hoe het zat, maar tot op heden: taal noch teeken. Zou jij kunnen informeeren, (Singel 146) en wanneer zij niet publiceeren de verzen voor mij in ontvangst nemen? Dan weet ik tenminste zeker, dat ik ze terugkrijg. In 1946 zou Achterberg nogmaals gedichten aan het tijdschrift sturen, maar ook op deze inzending(en) kreeg hij geen reactie.Ga naar voetnoot22 Op 7 december 1946 verzocht hij Roest de gedichten bij het tijdschrift terug te vragen: Zou het veel omslag zijn (voor mij gaat het dan in 1 schrijven) als je Semaphore even belt en zegt, dat de verzen: Symbiose, Oceaan, Anjers, en Vervulling nu door de publicatie van Existentie zijn achterhaaldGa naar voetnoot23 en of ik van die nog bij hen liggen (Zuur, Lichtslag, | |
[pagina 305]
| |
Eigen Zee, en Spreekuur) Spreekuur terug mag hebben, ik bedoel elders kan publiceren (ik hoef ze dus niet terug, want ik heb de tekst) omdat er om gevraagd wordt en ze er nu precies 1 jaar liggen. Zo mogelijk beschik ik gaarne weer over alle 4 die er nog zijn. Ik ontving 11 Juli een postwissel als honorarium reeds (f 5. -), welke ik desgewenst gaarne terugstort. Drie van de genoemde Asyl-gedichten - [466] ‘Lichtslag’, [447] ‘Eigen zee’ en [442] ‘Zuur’ - zouden toch in het tijdschrift worden opgenomen. De betreffende aflevering verscheen waarschijnlijk pas begin 1947. | |
22.3.7 De nieuwe stemOp 15 februari 1946 stuurde Achterberg een tweede verzameling gedichten aan N.A. Donkersloot (zie hiervóór, § 22.3.5). Donkersloot heeft niet op de inzending gereageerd, want op 6 mei 1945 vroeg Achterberg: ‘gaarne vernam ik, of U de verzen in de Nieuwe Stem publiceert, of dat U ze retourneert: dan kan ik ze mogelijk nog elders plaatsen vóór 't verschijnen van “Energie”.’ Op 17 mei 1946 ontving hij de drukproef: ‘Vandaag kreeg ik proef van 7 verzen voor N. Stem. Als ik de overige terugkreeg, kon ik ze misschien nog elders publiceeren.’ Welke de overige gedichten waren, is niet bekend. De geaccepteerde gedichten verschenen in de november-aflevering van De nieuwe stem, wederom onder de titel ‘Verzen aan een gestorvene’.Ga naar voetnoot24 | |
22.3.8 ApolloBlijkens aantekeningen in het archief van Apollo/Elsevier's geïllustreerd maandschriftGa naar voetnoot25 is op 6 december 1945 een ‘pakje gedichten’ van Achterberg binnengekomen. Dit werd op 11 februari 1946 in zijn geheel teruggestuurd. Een week later heeft Achterberg een nieuwe verzameling (‘18 bladen poëzie’) gestuurd, waarvan zes gedichten werden geaccepteerd.Ga naar voetnoot26 De gedichten werden in verschillende afleveringen gepubliceerd: juli 1946 ([665] ‘Herdenken’ en [672] ‘Doodslied’),Ga naar voetnoot27 januari 1947 ([663] ‘Afscheid’), september 1947 ([668] ‘Claude Monet’) en februari 1948 ([710] ‘Creatie’ en [667] ‘Diepgang’). | |
[pagina 306]
| |
22.3.9 De Vlaamsche gidsOp 25 april 1946 vroeg Jan Schepens Achterberg om een bijdrage voor De Vlaamsche gids. Op 4 mei 1946 stuurde Achterberg hem een aantal gedichten: De verzen Terreur, Riool, Paviljoen, Zondag, Mimicry, Vogel van Waanzin, Directeur i-iii, H.v.B., Cel en B.W. zoudt U kunnen samenvatten onder de titel ‘Asyl’. Schepens antwoordde op 19 mei 1946: [Ui]t de bij Stols verschijnende gedichten zouden wij de volgende willen kiezen voor het Juninr van De Vlaamsche Gids (verschijnt tusschen 28 Juni - 15 Juli): Telefunken, Volmacht, Rina Ketty, Intermédiaire en Spirogeet. De gedichten uit Existentie zouden inderdaad in de juni-aflevering verschijnen, evenals het niet door Schepens genoemde gedicht [569] ‘N.V.’.Ga naar voetnoot28 Over de Asyl-gedichten schreef Achterberg op 24 mei 1946: ‘U maakt dus nog een keuze uit “Asyl”, (onder deze titel, niet nachtasyl, zooals U schreef)? Ja, deze bundel verschijnt in de herfst. Ik bekom dan zeker wel een verificatie-nummer. Met het honorarium ben ik zeer gebaat, want we zitten altijd nog slecht bij kas.’ Verder verzocht hij Schepens bij de gedichten een noot op te nemen waarin de bundels Existentie en Asyl werden aangekondigd, en de niet-geplaatste gedichten terug te sturen. Op 9 juni 1946 bevestigde Schepens een en ander, maar schreef hij ook dat hij van de Asyl-gedichten alleen [454] ‘Terreur’ en [476] ‘Mimicry’ zou plaatsen: ‘Ik was eerst van plan de gansche reeks allicht te geven, daar het feitelijk een stevig geheel vormt; maar overvloed van copij verplicht mij zuiniger te zijn, dit keer, wil ik iedereen een kans van publicatie gunnen. Akkoord?’ De genoemde gedichten werden opgenomen in de augustus-aflevering van De Vlaamsche gids, mét de door Achterberg gevraagde aankondiging van Asyl.Ga naar voetnoot29 Terugblikkend op de afgelopen jaargang schreef Schepens op 20 december 1946 aan Achterberg: ‘Niet zonder zekere fierheid blikken we op den geleverden arbeid terug en als | |
[pagina 307]
| |
er met dezen dertigsten jaargang iets werd bereikt, dan hebben we zulks in niet geringe mate aan uw zoo gewaardeerde medewerking te danken.’ | |
22.3.10 Overige publicatiesIn het begin van 1946 heeft Achterberg ook nog gedichten aan Criterium gestuurd. Uit aantekeningen van redacteur W.F. Hermans op de ‘redactie-envelop’ blijkt dat in ieder geval zeven gedichten uit de bundel Stof tot de inzending hebben behoord.Ga naar voetnoot30 Nadat Stof in april was verschenen, zal Achterberg zijn gedichten bij het tijdschrift hebben teruggevraagd. Alleen het gedicht [604] ‘Papier’ - dat op het laatste moment uit de bundel Stof was verwijderd (zie § 23.3) - was nog vrij voor publicatie, maar zou in 1946 niet meer in Criterium verschijnen. In 1947 werd het gedicht onder de nieuwe titel ‘Papyroline’ in het tijdschrift gepubliceerd.Ga naar voetnoot31 In 1946 en begin 1947 zou ook een aantal gedichten uit En Jezus schreef in 't zand nog in verschillende tijdschriften verschijnen, in een enkel geval samen met enkele van de nieuwste gedichten, waarvan de ontstaans- en publicatiegeschiedenis in § 32 zal worden beschreven. Op 27 juni 1946 - de dag van zijn huwelijk met Cathrien van Baak - stuurde Achterberg [708] ‘Avondmaal’ en [709] ‘Jezus schreef met zijn vinger in het zand’ in manuscript aan J.J. Buskes, uit dank voor diens gift ter gelegenheid van het huwelijk.Ga naar voetnoot32 Buskes zal als redacteur van In de waagschaal voor de publicatie van [708] ‘Avondmaal’ in het nummer van 10 augustus 1946 hebben gezorgd. Over de publicatie van [709] ‘Jezus schreef met zijn vinger in het zand’ in Vrij Nederland zijn geen gegevens bekend. In de juli/augustus-aflevering van Criterium werd [705] ‘Mozaïek’, samen met vijf nieuwe gedichten, gepubliceerd.Ga naar voetnoot33 Nadat reeds eerder [497] ‘Triniteit’ in Tijd en taak was verschenen, stuurde Achterberg op 2 november 1946 een nieuwe verzameling gedichten aan de redacteur van dit tijdschrift, J.G. Bomhoff, waaronder - wederom - [705] ‘Mozaïek’.Ga naar voetnoot34 Op 17 november bedankte Bomhoff voor de gedichten, ‘waarvan ik vooral Mozaiek prachtig vind. Het wint nog steeds bij herhaalde lezing. | |
[pagina 308]
| |
Vindt u goed, dat ik het met een enkel voorzichtig woord inleid bij onze lezers?’Ga naar voetnoot35 Het genoemde gedicht ‘Mozaïek’ zou echter niet worden opgenomen, wellicht vanwege de eerdere publicatie in Criterium. Wel verscheen [704] ‘Damascus’ in Tijd en taak (25 januari 1947), met een toelichting door Bomhoff. | |
22.4 [494] ‘Kleine kabbalistiek voor kinderen’Na de oorlog kwam ook de in 1944 door Jan Kloots geïllustreerde rijmprent van [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’ weer ter sprake.Ga naar voetnoot36 Jan Vermeulen was nog steeds niet afgestapt van het plan de prent bij zijn Molenpers uit te geven, gezien de volgende reactie van Achterberg: ‘je hebt nu al 8 uitgaven? Ga je er mee door? 't Blijkt uit je mededeelingen over “Kab”, die me hoogst verrasten; ik had het voorloopig wel voor onmogelijk gehouden. En met papier zal 't nog zoo hard niet gaan. Maar dat heeft allemaal de tijd.’Ga naar voetnoot37 In de hieropvolgende maanden heeft Vermeulen besloten de uitgave niet bij zijn eigen uitgeverij te laten verschijnen. Wel heeft hij De Bezige Bij weten te interesseren, want in de november-aflevering van Columbus vermeldde hij in een voetnoot bij zijn artikel ‘Gerrit Achterberg. Kleine kaballistiek voor kinderen’: ‘Inleiding bij de geïllustreerde uitgave van dit gedicht, welke eerlang bij “De Bezige Bij” zal verschijnen.’ Naar aanleiding van deze aankondiging heeft uitgever F.G. Kroonder bezwaar gemaakt tegen de afzonderlijke uitgave van het gedicht, omdat het gedicht al was gepubliceerd in de door hem uitgegeven bundel Sintels. Op 13 december 1945 schreef Achterberg hierover aan Vermeulen: ‘bijgaand epistel (krijg ik het retour) zond mij Kroonder. Ik betuigde m'n leedwezen. Hij kan me toch niets maken zonder contract? Ik ben het ook werkelijk totaal vergeten. Ik schreef om het no. van Columbus. Anders heb jij er nog een? Het eerste present-ex. van Kab. is voor jou natuurlijk.’ Hiermee was de uitgave echter nog niet van de baan, want in eerste instantie gingen de voorbereidingen ook in 1946 nog door.Ga naar voetnoot38 In juni van dat jaar trok De Bezige Bij zich als uitgever terug, omdat - zo- | |
[pagina 309]
| |
als Achterberg op 24 juni 1946 aan Vermeulen doorbriefde - ‘het niet verantwoord is, uitgaven te brengen waarvoor de belangstelling geheel is geweken. Ze moeten hun bedrijf zo voorzichtig mogelijk voeren.’ Achterberg schreef het zelf niet erg te vinden: ‘ik zelf vind het, zoals je weet, niet meer dan een Spielerei en hecht niet aan een uitgave. Denk jij er anders over, dan hoor ik het wel en stem gaarne in met eventuele andere plannen.’ Zes dagen later probeerde hij Van Dishoeck voor de uitgave te interesseren: In ‘Sintels’ staat Kleine Kabalistiek voor kinderen, dat de Bezige Bij bereids had gekocht om als prentenboek uit te geven, doch heeft teruggegeven aan mij, omdat zij het voor haar jonge zaak niet geschikt achtten of zooiets. Wilt U dit prentenboek brengen? Dan stelt U zich het beste met Jan Vermeulen in verbinding, die de origineele illustraties bezit en een voorwoord schreef. Anders zou ik dit laatste aan Kroonder kunnen voorstellen, wanneer hij Sintels aan U afstond. Begin juli meldde zich een andere gegadigde voor de uitgave, zoals Achterberg op 12 juli 1946 zowel aan Van Dishoeck als Vermeulen meedeelde. Aan Vermeulen schreef hij: ‘Van Dishoeck vroeg ik over Kaballistiek. Wil hij er niet aan, dan verzocht Jaap Romijn (Schildpadreeks) het te mogen hebben. Het komt in ieder geval.’Ga naar voetnoot39 Nadat Van Dishoeck Achterberg op 25 juli 1946 bericht had dat hij van de uitgave af moest zien, schreef Achterberg aan Vermeulen: ‘De Kab. komt nu op zijn verzoek, bij Jaap Romijn. Stelde hij zich al met jou in verbinding voor de plaatjes?Ga naar voetnoot40 Zijn deze nog bij de B. Bij?’ (9 augustus 1946) Eind 1946 werd de uitgave ook nog aangekondigd in de bundels Existentie en Cryptogamen.Ga naar voetnoot41 Bijna een jaar later blijkt ook Jaap Romijn zich als uitgever te hebben teruggetrokken. Vervolgens heeft Achterberg nog andere mogelijkheden geprobeerd, zoals hij op 22 mei 1947 aan Jan Vermeulen schreef: Het vlot er niet mee. Ik ben er mee bij Kroonder geweest. Daarna bij Roelofs van Goor, de uitgever van Erica,Ga naar voetnoot42 maar kreeg het ook van hem terug. Weet jij nog uitgevers, aan wie ik het kan zenden? Je weet dat Jaap Romijn het zou doen, als hij voor zichzelf begonnen was, maar hij is bij Bruna gebleven. Jaap had het toen over een | |
[pagina 310]
| |
handpers, van een vriend, maar dat ging niet door omdat het formaat niet paste(?). Ik zou 't jammer vinden als de Kab. tenslotte bleef liggen. Zou ik haar dan maar weer in de herdruk van Sintels opnemen?Ga naar voetnoot43 In de maanden hierna was er sprake van ‘een kans’ bij G.W. Breughel, de uitgever van Hoonte. Op 25 juli 1947 vroeg Achterberg aan Jan Vermeulen of het beter was ‘de Kabalistiek nu in de bundel bij Breughel op te nemen zonder de plaatjes of dat je denkt: we krijgen hem er apart ook uit? Ik ben nl. die bundel aan het samenstellen en kan de Kab. dus nu nog onderbrengen.’ Het gedicht werd noch afzonderlijk door Breughel uitgegeven noch in Hoonte opgenomen.Ga naar voetnoot44 In september 1947 heeft Achterberg de uitgave nog aangeboden aan de Haagse boekhandel Boucher en vroeg hij tezelfdertijd Anne Wadman - een van de medewerkers aan Commentaar op Achterberg - naar andere kandidaat-uitgevers: Weet U misschien intussen een uitgever voor de Kleine Kab.? Er zijn heel leuke plaatjes bij getekend door Kloots, die ook voor de film heeft gewerkt. Het ligt op 't ogenblik bij Boucher, daar zou Jan Vermeulen het tenminste naar toe brengen, doch ik hoor er niets meer over.Ga naar voetnoot45 In oktober 1947 zag Jaap Romijn toch weer ‘nieuwe mogelijkheden’ voor de uitgave en stuurde Jan Vermeulen hem op verzoek van Achterberg de ‘plakproef’.Ga naar voetnoot46 Uiteindelijk is van een afzonderlijke publicatie van [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’ niets terechtgekomen.Ga naar voetnoot47 In 1954 werd het gedicht opgenomen in de afdeling ‘Hoonte’ in Cryptogamen iii (zie verder § 45). |
|