Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 Gedichten 1941-194512.1 Gedichten 1941Van 17 januari tot en met 26 februari 1941 verbleef Achterberg ter observatie in de Valeriuskliniek te Amsterdam vanwege een hernieuwd psychiatrisch onderzoek naar de mogelijkheden tot gezinsverpleging. Zowel het verloop van het onderzoek als het feit dat hij - tegen eerder gewekte verwachtingen in - daarna werd teruggeplaatst in Avereest, betekenden een teleurstelling, die ook van invloed was op zijn literaire productie.Ga naar voetnoot1 Op 22 maart 1941 schreef hij aan Ed. Hoornik: ‘Laat ik nu eens iets met jou alleen afspreken: ik heb negen nieuwe verzen (niet op papier, maar in m'n hoofd). Het kunnen er negenduizend worden. (Dat zegt trouwens ook niets). Maar ik publiceer ze niet meer. Tenzij, als ze goed zijn, onder een schuilnaam? Ik weet het nog niet. Komt het er wat opaan?’Ga naar voetnoot2 Nadat de ongunstige uitslag van het onderzoek bekend was geworden, liet Achterberg Hoornik in vertrouwen weten dat het leven voor hem geen zin meer had: ‘Ik geef nergens meer om. Laat “Thebe” rustig verschijnen als je het de moeite waard vindt. De verzen die ik nog heb zal ik in ieder geval voor je achterlaten.’Ga naar voetnoot3 Twee maanden later was de belangstelling voor zijn werk weer enigszins terug, want op 20 mei 1941 informeerde hij bij Hoornik: ‘Er komen nog verzen van mij bij “Criterium”, niet? Is daar ook “Heul” onder? Mocht je sommige om des tijds wille liever niet publiceeren, doe het dan niet.’Ga naar voetnoot4 Ook kon hij melden: ‘Ik heb 14 nieuwe verzen, die ik blokkeer.’ Vier dagen later schreef hij aan Roel Houwink: ‘Ik heb nog 20 nieuwe verzen, maar ik blokkeer ze.’ Houwink had blijkbaar voorgesteld een bundel samen te stellen met gedichten uit de jaren dertig, want Achterberg schreef hem: Wat je vraag betreft naar de gedichten tusschen Afvaart en Dead End: bedoel je niet: tusschen Afvaart en Eiland der Ziel? Want Dead End komt na Eiland, hoewel deze wel gelijk gerekend kunnen worden. Ja, Annie heeft dat cahier, dat je zelf een poos | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehad hebt, misschien weet je het nog. En thuis moeten ook nog verzen uit de door jou bedoelde periode liggen - kon ik het zelf maar eens onderzoeken; thuis kunnen ze dit moeilijk, want er zijn allerlei koffers, tenminste die moeten er zijn.Ga naar voetnoot5 Op 12 juli 1941 meldde Achterberg - die inmiddels was overgeplaatst naar de Rekkensche inrichtingen - aan Hoornik dat hij ‘nog 30 à 40 nieuwe gedichten’ had, maar hij voegde er meteen aan toe ‘sedert lang geen regel meer’ geschreven te hebben. De oorzaak hiervan was volgens hem de volgende: [...] de geestelijke tralies en de zielsterreur blijven en zijn erger dan in Avereest, want ik ben hier letterlijk nooit meer alleen, God weet waarvoor het noodig is, 's morgens op school, 's middags in de tuin, 's Zondags kerk en 's middags wandeling in de omtrek. Maar ik kan met niemand praten, zoodat ik er wijzer van word of zoo. Toch kon hij medio september aan Hoornik schrijven dat hij Annie Kuiper ‘een honderdtal verzen’ meegegeven had, waarvan sommige ‘nog i/d. grondverf staan’: ‘Zoo gauw ik vrij kom mag je ze lezen natuurlijk, als je dat wilt. Maar ik moet er de laatste hand nog aan leggen - buiten. Hier kan dat niet. Enfin je kent de jeremiades.’Ga naar voetnoot6 Op 10 oktober 1941 beloofde hij Hoornik ‘over 14 dagen eenige specima’ [sic] te sturen. Ook heeft Achterberg een aantal gedichten voorgelezen aan Hans Keilson, onder andere een versie van [423] ‘Memphis’, waarover hij op 11 oktober 1941 schreef: ‘Het gedicht “Memphis” zend ik U eenvolgende keer, als U dat goed vindt: wil er nog even met Eddy over hebben, n.l. dat “ténébreuze” en over de andere.’Ga naar voetnoot7 Uit een volgende brief aan Hoornik blijkt dat ook de eerste versie van [420] ‘Rokken, waarin gij hebt geloopen,’ tot de verzameling heeft behoord. Hoornik had Achterberg gevraagd deze versie ‘af te maken’, want op 29 oktober 1941 stuurde Achterberg een nieuwe versie: Ik hoop Aafjes 48 verzen te kunnen meegeven. Met dat vers, waarvan je vroeg het af te maken. Zie eens of het zoo kan.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo heb je nu dus van die bewuste 100 verzen er ± 80 gelezen. De rest is nog niet geheel gereed. Maar verder heb ik letterlijk niets meer. Nu dacht ik: is er van deze verzen niet een bundel te maken, onder de naam ‘Embryo’,Ga naar voetnoot9 b.v. in eigen beheer, of ‘niet in den handel’? Toch zijn er onder, zooals je zelf zegt, die men niet a- of anti-sociaal kan noemen; wel? Uit deze verzameling heeft Hoornik slechts zes gedichten gekozen ter publicatie in Criterium, blijkens Achterbergs brief van 8 november 1941: Je briefje ontvangen met de 6 titels (Is ‘Rokken’... naar je zin zoo?). Schrijf me even, als je 'n oogenblik hebt, over de andere verzen. Publiceer ze niet, als je denkt dat ‘de tijd’ 't niet toelaat, maar wil je me schrijven hoe je ze vind, [sic] ja? [...] De voor Criterium geselecteerde gedichten, [421] ‘Schaatsenrijder’ tot en met [426] ‘Wandeling’, stuurde Achterberg op 19 november 1941 aan Keilson: ‘Van de verzen wil hij [= Hoornik] bijgaande publiceeren, niettegenstaande hij me al eerder aanried het voorloopig niet te doen. Vindt U het goed, dat ik ze typ, dan zijn ze mogelijk losser van mij en voor U neutraler in de beoordeeling.’Ga naar voetnoot10 Ook stuurde hij de nieuwe versie van [420] ‘Rokken, waarin gij hebt geloopen,’ met zijn brief mee, gezien het volgende postscriptum: ‘P.S.: Van de 3 slotcoupletten van het vers “Rokken, waarin gij hebt geloopen...” ben ik niet meer zeker. Ik heb ze uit het hoofd opgeschreven, wijl de tekst nog bij Hoornik is.’ Eveneens op 19 november 1941 schreef Achterberg aan Hoornik: Mijn verzen zijn in jouw handen veilig. Mogelijk kan ik echter aan de niet-geslaagde nog werken. Wil je deze, wanneer je weer beter bent, naar Annie retourneeren, (Koningin Mariastraat 5, den Haag). Ik zou ze na om- of uitwerking misschien eens aan Vestdijk kunnen zenden? Het is alleen maar een idee, mogelijk omdat Dr. Keilson toen zei: Zal ik ze meenemen naar Vestdijk. Zijn oordeel is ook van groote waarde, vind je niet? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot de betreffende gedichten behoorden in ieder geval [427] ‘Nachtwind en ritseling’ tot en met [491] ‘Gij zijt weer toegevoegd’. De eerste versies van deze gedichten zijn in typoscript overgeleverd.Ga naar voetnoot11 Bij de bundeling van deze gedichten in 1943-1944 zou Achterberg een aantal gedichten inderdaad grondig wijzigen.Ga naar voetnoot12 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.2 Gedichten 1942-1943Op 10 april 1942 schreef Achterberg aan Hoornik: ‘Eddy, ik schreef zes en zestig nieuwe verzen, maar laat ze niemand meer zien. Wat die vorige zending betreft, die jij nog onder je berusting hebt (of vernietigde je ze; dan praten we er niet meer over) wil je ze nog even vasthouden tot ik ze eens bij je kom halen? Dan kan ik ze zelf verscheuren of zien wat ik er nog aan heb. Ja?’ En in zijn volgende brief, van 22 april 1942: ‘Wat die nieuwe verzen betreft: laat ik mogen wachten, tot ik vrij ben. Als God wil is het op z'n hoogst nog een paar maanden en dan is alles anders geworden. Karel heeft hier met de directie gesproken en deze is met hem tot volledige overeenstemming gekomen. Nog deze week gaat het verzoek naar den Haag, zei Mijnheer Fontein.’Ga naar voetnoot13 Aan het eind van zijn brief schreef hij: ‘Nu Eddy, ik zal één vers voor je overschrijven, op voorwaarde, dat je het onmiddellijk verscheurt, als het niet goed is. Ik weet er zelf niets van; laat het een toets mogen zijn voor die andere, als het kan.’ Het desbetreffende gedicht, [493] ‘Koorts’, is in handschrift bij de brief overgeleverd. In deze versie zijn passages verwerkt van twee gedichten uit de verzameling typoscripten van vóór 1942: [427] ‘Nachtwind en ritseling’ en [482] ‘Koorts weekt u los’.Ga naar voetnoot14 Welke de andere gedichten zijn geweest, valt niet te zeggen. Op 20 mei 1942 vroeg Achterberg ook advies aan Roel Houwink over zijn gedichten: ‘Zoo ze het zijn: ik heb een kleine 100 nieuwe; Eddy vroeg te publiceeren, dit mocht; hij had er Van Ham over opgebeld.Ga naar voetnoot15 Maar ik weet het niet, ik weet het niet. Eerst moet ik zelfstandig zijn. Dit kan over een jaar, zoo God wil.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een paar maanden later kon Achterberg wederom aan Hoornik meedelen: ‘ik schreef weer ettelijke verzen. Als ze dat zijn.’ In deze brief, van 8 augustus 1942, vroeg hij over zijn vorige zendingen: Nu heb ik een klein verzoek aan je: de verzen, die ik bij je zou komen halen (och, och) wil je ze aan Annie Kuiper zenden? Ze is in 't Iterson Ziekenhuis; Gouda. (Stuur ze niet hierheen, want dan komen ze in verkeerde handen; ik moet er nog wat aan doen misschien). Annie komt de 15e. Dus dat kan net mooi. Je doet me een groot plezier. Had je er ook aan de G. Winckel afgestaan? Zijn die te achterhalen?Ga naar voetnoot16 Vanaf september 1942 werden de mogelijkheden voor gezinsverpleging opnieuw onderzocht. Uiteindelijk werd besloten dat Achterberg eerst ter observatie zou worden opgenomen in sanatorium Rhijngeest te Oegstgeest. Op 2 december 1942 werd hij overgeplaatst voor een periode van ten hoogste vier weken (zoals hij zelf veronderstelde), maar uiteindelijk zou hij er tot 15 augustus 1943 verblijven.Ga naar voetnoot17 Begin 1943 kreeg Achterberg met hulp van Roel Houwink wel meer bewegingsvrijheid en was het mogelijk een bezoek te brengen aan zijn uitgever A.A.M. Stols, met wie hij graag persoonlijk kennis wilde maken. Op 17 februari 1943 schreef Ed. Hoornik hierover aan Stols: Het ligt in mijn bedoeling je Donderdag a.s. in den loop van den middag met Gerrit Achterberg, die op het oogenblik in Rhijngeest bij Leiden wordt verpleegd, te bezoeken. Achterberg wou gaarne kennis met je maken; hij heeft een 150 tal nieuwe verzen. De verandering van Stols in Boosten & Stols was hem nog niet ter oore gekomen, maar ik heb hem op de hoogte gebracht en hij stelt er prijs op bij jou te blijven.Ga naar voetnoot18 Inmiddels was Achterberg ook in correspondentie met Jan Vermeulen. Begin 1942 had Vermeulen aan Ed. Hoornik het adres van Achterberg gevraagd en vervolgens zijn eerste bewonderende brief aan de dichter geschreven.Ga naar voetnoot19 Pas een jaar later werd deze brief beantwoord door Annie Kuiper, die Vermeulen berichtte dat Achterberg een bezoek op prijs zou stellen. Deze eerste ontmoeting vond plaats op 3 januari 1943Ga naar voetnoot20 en vormde het begin van een langdurige en intensieve samenwerking tussen Achterberg en Vermeulen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.3 Bundels 1943-1945, overzichtTijdens een van Vermeulens bezoeken heeft Achterberg verteld - zoals Vermeulen zich later zou herinneren - ‘dat in zijn kamer van het ouderlijk huis te Neerlangbroek nog een kast vol manuscripten stond, een mededeling die me hartkloppingen bezorgde’. Vervolgens hebben Vermeulen en Achterberg zich naar het ouderlijk huis in Neerlangbroek begeven.Ga naar voetnoot21 Vermeulen beschreef - enigszins geromantiseerd - hoe ze ‘voor een ouderwetse mahoniehouten linnenkast stonden, die door Gerrit zelf destijds van onder tot boven dichtgespijkerd was’: Toen we met een nijptang de spijkers hadden verwijderd en de deuren openden (wat mij het gevoel gaf of ik het koningsgraf in een pyramide betrad) stortte zich een papieren lawine over onze voeten... Uit de correspondentie en uit het in de collectie Vermeulen overgeleverde materiaal blijkt dat de samenstelling van de genoemde bundels anders en gecompliceerder is verlopen dan Vermeulen hier doet voorkomen. Ten eerste vonden de voorbereidingen voor Morendo en Energie niet in 1943 plaats. Tot de eerste bundels die Achterberg en Vermeulen begin juli 1943 hebben samengesteld, behoorden wél Sphinx en Balans, gezien Achterbergs brief aan Bert Bakker van 12 juli 1943: we hebben de heele dag zitten tikken en brengen je ZaterdagGa naar voetnoot23 op het afgesproken uur (2 uur) de definitieve teksten mee van de 3 bundels. (met de diverse opdrachten). Achterberg schreef bovendien dat hij en Vermeulen van plan waren ‘deze week naar A'dam te gaan om eventueel Hoornik te bereiken, die nog verzen van me heeft’, waaruit blijkt dat er ook gedichten van recenter datum in de bundels zouden worden opgenomen. Uit het overgeleverde materiaal valt af te leiden dat in de maand juli aan de samenstel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling van ten minste twee andere bundels is gewerkt, die voorlopig Eurydice/Limiet en Heul/Cel werden genoemd. In de maanden juli tot en met december werden de inhoud en titels van bepaalde bundels nog gewijzigd. Vaak is de precieze gang van zaken niet meer te achterhalen. Ter illustratie: in de inhoudsopgave van de geplande bundel Balans verving Jan Vermeulen de bundeltitel respectievelijk door Sintels en Cel. Volgens een andere aantekening van Vermeulen zouden drie gedichten worden ondergebracht in Cel, Limiet en Eurydice, maar de betreffende gedichten komen in geen van de inhoudsopgaven van de genoemde bundels voor. Andere gedichten uit Balans zouden echter wél verhuizen naar Cel, Sintels, Morendo en Existentie. In het hiernavolgende overzicht wordt op basis van het overgeleverde materiaal en van de gegevens uit de correspondentie de ontstaansgeschiedenis van de in 1943 en 1944 samengestelde bundels in grote lijnen weergegeven. Een gedetailleerde reconstructie per bundel wordt gegeven in afzonderlijke hoofdstukken, waar in het overzicht naar wordt verwezen. Indien een bundel tussen haakjes is geplaatst, betreft het een in de correspondentie genoemd plan waarover geen gegevens (bijvoorbeeld VrouwGa naar voetnoot24) of alleen gegevens van later datum bekend zijn. De samenstelling van Existentie zou bijvoorbeeld in 1945 nog gewijzigd worden. Aangezien alleen de latere samenstelling bekend is, wordt het verdere verloop van de publicatiegeschiedenis in § 22 beschreven.Ga naar voetnoot25 De lijnen tussen de bundels geven aan dat gedichten uit de ene bundel zijn verhuisd naar de andere bundel. Waar een doorgetrokken lijn staat, is deze relatie zeker (de wijzigingen zijn gedocumenteerd in het overgeleverde materiaal), een onderbroken lijn duidt aan dat er alleen minder exacte aanwijzingen zijn overgeleverd. Herdrukken van losse gedichten (en niet gerealiseerde plannen hiervoor) zijn niet in het overzicht verwerkt; de publicatiegeschiedenis van deze uitgaven wordt in het vervolg van dit hoofdstuk beschreven (zie verder § 12.4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.4 Herdrukken van losse gedichten12.4.1 Twee uitgaven bij de Mansarde PersTijdens een van hun wandelingen in Wassenaar waren Vermeulen en Achterberg tevergeefs langs geweest bij Bert Bakker. Op 18 juni 1943 schreef deze aan Achterberg: Dat speet me geducht, want een ontmoeting met den dichter, die me meer dan eenig ander aan het hart ligt, lokt me bovenmate. Op 20 juni 1943 antwoordde Achterberg: Je brief was mij een ware verrassing na onze vergeefse tocht naar Wassenaar, en wat je daarin voorstelt trekt mij om meer dan één reden bijzonder aan. Echter, wat mijn verzen betreft, vind je ook niet dat ik daarmee bij Stols moet blijven, te meer ook omdat deze zelf reeds voorstelde na de oorlog een nieuwe bundel uit te geven en de oude te herdrukken? Toevallig verzocht van Dishoeck mij een roman, waarmee ik een begin maakte, hetzij nu of na de oorlog bij hem te doen verschijnen, maar in dezen ben ik nog niet tot een nadere overeenkomst gekomen. Mocht jij daar ook voor voelen dan verneem ik graag hoe je de financiële zijde (voorschot enz.) wilt regelen. Verder een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
novelle getiteld ‘Sanatorium’ waaraan ik bezig ben heeft misschien ook je interesse?Ga naar voetnoot26 Daarnaast schreef ik een ‘Kleine kabballistiek voor Kinderen’ (2 regelige strophen) die zich misschien zou leenen (maar dit weet ik niet zeker) voor illustratie door de door jou genoemde Bantziger. [sic] Ik ken n.l. zijn Singing Pictures.Ga naar voetnoot27 Nogmaals, van de waarde van dit vers ben ik voor mezelf niet geheel zeker. Zelfs in 't geheel niet... Achterbergs laatste voorstel is niet gerealiseerd. Het is niet bekend of Bantzinger heeft overwogen om [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’ te illustreren. Een zelfstandige uitgave van dit gedicht zou in januari 1944 door A. Marja in eigen beheer worden uitgegeven (zie hierná, § 12.4.2). Op 6 juli 1943 zijn Achterberg en Vermeulen in Den Haag op bezoek geweest bij Bert Bakker, Kees Bantzinger en Fokko Tamminga. Tijdens dit bezoek zijn plannen gemaakt voor een zelfstandige uitgave van Achterbergs gedichten ‘Ode’ en ‘Reiziger “doet” Golgotha’Ga naar voetnoot28 en van Bertus Aafjes' essay De dichter van de sarcophaag.Ga naar voetnoot29 Voor de uitgaven van zijn gedichten heeft Achterberg blijkbaar zelf de titels ‘Huis’ en ‘Golgotha’ voorgesteld, want op 10 juli 1943 schreef Bert Bakker hem: Met den kleine titel ‘Golgotha’ ben ik erg blij. En tóch: het scherpe, spottende, ‘moderne’, Amerikaansche van ‘Reiziger doet’ hoort er haast bij. Kees is al een eind met z'n teekeningen op weg en heeft die reiziger er in verbeeld. We moeten daar toch nog over praten, kerel. De gewijzigde regel is zoo beter, hoewel de zachte klank van knollen, de vloeiende staart, nu vervalt. De dikke l. van knol is zooveel harder.Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prachtboeken. Er komen uitgebreide colophons in, met motiveering van letterkeuze en papiersoort en met uitleg waarom de geïllustreerde passages voor den teekenaar karakteristiek waren. Dus een opvoedend element in de colophon. Op 12 juli 1943 verklaarde Achterberg zich akkoord: ‘Ik ben het eens met je titels; “Ode” noemen we dan “Ode aan het huis”.’ Op zaterdag 17 juli 1943 zijn Achterberg en Vermeulen in Den Haag geweest om de samenstelling en uitvoering van de uitgaven te bespreken. Bij die gelegenheid zullen ook de uiteindelijke titels Huis (met als ondertitel: Ode) en Reiziger ‘doet’ Golgotha zijn vastgesteld. In de hieropvolgende maanden is de productie van de uitgaven ter hand genomen, maar hierover zijn verder geen exacte gegevens bekend. Bantzinger zou zich later herinneren dat Achterberg in de drukproef van Huis ‘een kapitale, en voor hem niet te dulden fout ontdekte’ (in r. 9 stond ‘penduleslag’ i.p.v. ‘penduulslag’). ‘Voor Gerrit die zó aan het woord hechtte, was dit een ramp. Hij pakte een rood potlood en corrigeerde driftig het foute woord. Bert heeft de hele oplage vernietigd en het Huis opnieuw doen drukken.’Ga naar voetnoot31 In augustus 1943 heeft Achterberg nog een ontmoeting gehad met Bert Bakker, waarbij de Mansarde-uitgaven ook nog ter sprake zijn gekomen.Ga naar voetnoot32 Kort na deze ontmoeting werd Bakker gearresteerd, waardoor er ten minste twee maanden lang geen contact mogelijk was. Toen Achterberg vernam dat Bakker vrij was gekomen, maakte hij van de gelegenheid gebruik te informeren naar de voortgang van de uitgaven: ‘hartelijk gefeliciteerd met je herwonnen vrijheid. Ik wilde even informeeren naar de te signeeren uitgaven. Zijn ze zoover? Ik hoorde van Jan dat 't nu opschoot. Mag ik van je vernemen, wanneer? [...] Je begrijpt dat ik zeer benieuwd ben naar het resultaat van “Huis” en “Reiziger”.’Ga naar voetnoot33 Op 20 november 1943 waren de rijmprenten gereed en stuurde Bantzinger Achterberg de voor hem bestemde exemplaren: Na lang zwijgen hoor je weer eens wat van ons. Allereerst van elk 5 exemplaren van je verzen. Bij nader inzien wordt de oplage door niemand gesigneerd, dat is beter. Als je weer eens hier ben, mag je in mijn exemplaar toch je hand zetten. Ik doe het bij voorbaat in twee van de 5. 1 voor jou 1 voor Gisela.Ga naar voetnoot34 Een week later schreef Achterberg hem: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beste Kees! De uitgave Huis verscheen vermoedelijk in een oplage van 75 exemplaren.Ga naar voetnoot37 Het formaat van de uitgave is 22,5 × 32 cm. Het omslag is van stevig, wit karton. Het binnenwerk is van Eenhoorn-papier van Van Gelder Zonen. De tekst is gezet uit de Romanée, de illustraties zijn in twee kleuren uitgevoerd (zwart/okergeel). De samenstelling van de druk is als volgt:
Reiziger ‘doet’ Golgotha (oplage: 750 exemplaren)Ga naar voetnoot39 is uitgevoerd in een omslag van stevig, wit karton (formaat 19,5 × 26,5 cm). Voor het binnenwerk is Ossekop-papier van Van Gelder Zonen gebruikt. De tekst is gezet uit de Libra, de illustraties zijn in drie kleuren uitgevoerd (zwart/grijs/rood): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beide uitgaven waren spoedig uitverkocht.Ga naar voetnoot41 Op 1 december 1943 schreef Bert Bakker aan Achterberg: ‘“Huis” is uitverkocht. “Golgotha” wordt goed verkocht. “De dichter van de sarcophaag” loopt het hardst. Dit boekje verschijnt een dezer dagen.’ Naar aanleiding hiervan vroeg Achterberg op 10 december 1943: ‘Mocht je soms plannen hebben voor een 2de druk, dan wil ik er graag een kleine wijziging in brengen.’ Een afzonderlijke herdruk van Huis is nooit verschenen.Ga naar voetnoot42 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.4.2 [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’Zoals hiervóór reeds ter sprake kwam, had Achterberg op 20 juni 1943 bij Bert Bakker geïnformeerd naar de mogelijkheden van een door C.A.B. Bantzinger geïllustreerde uitgave van [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’.Ga naar voetnoot43 Of een dergelijke uitgave serieus is overwogen, is niet bekend. Vanaf augustus correspondeerde Achterberg ook met Jan Vermeulen over een afzonderlijke uitgave.Ga naar voetnoot44 Vermeulen heeft de Leidse schilder Simon Smits, met wie hij bevriend was, benaderd om het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dicht te illustreren. Deze zag hier blijkbaar weinig kans toe, want op 8 september 1943 vroeg Achterberg: ‘Waarom is Kab. Moeilijk? Sprookje misschien?’Ga naar voetnoot45 Een dag later opperde hij: ‘Een vriend van Macor, Kievits zou Kab. ook kunnen ill. (Macor, alias Pieterse Beeklaan 331 den Haag).’Ga naar voetnoot46 Toen Achterberg op 16 oktober 1943 een overzicht van lopende zaken aan Vermeulen zond, vermeldde hij geen van deze illustratoren bij punt ‘6o. Illustreeren Kabbalistiek’. In de hieropvolgende brieven werd de uitgave niet meer ter sprake gebracht. Pas in 1944 zouden Achterberg en Vermeulen het plan weer opvatten (zie verder § 12.4.5). Wel doorgang vond de door A. Marja (A.Th. Mooij) in eigen beheer uitgegeven rijmprent van het gedicht. Het plan voor deze uitgave zal zijn ontstaan nadat Achterberg op 29 december 1943 de kopij voor de bundel Sintels aan Marja had gestuurd (zie § 20.1). Vervolgens heeft Marja's echtgenote, G.A. Kuiper, in januari 1944 de rijmprent vervaardigd. Op 29 januari 1944 schreef Marja aan Achterberg: De rijmprent is niet geschikt, dunkt ons, voor een officiële uitgave. Ook Bert Bakker dacht er zo over. Hij was echter bereid tegen de kosten van het cliché een aantal drukken op de handpers te vervaardigen. Ik ben nu nog bezig te informeren wat die cliché-kosten zijn. Op 1 februari antwoordde Achterberg: ‘De rijmprent bekostigen en deelen wij samen, nietwaar?’ Nadere gegevens hierover ontbreken. Het gedicht werd in plano (formaat 25 × 35,5 cm) uitgegeven onder de titel Kleine Kaballistiek voor Kinderen en met als onderschrift: ‘Rijmprent bij een gedicht van Gerrit Achterberg [/] Januari 1944’. De uitgave werd in een kleine oplage gedrukt door drukkerij E.Th. Zoeteweij te Yerseke.Ga naar voetnoot47 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.4.3 MeisjeIn het begin van 1944 was A. Marja te Yerseke de clandestiene uitgeverij ‘In agris occupatis’ begonnen. De eerste uitgave die Marja - volgens de colofon ‘in het voorjaar van 1944’ - liet drukken, was zijn eigen sonnettenreeks Zelfportret voor haar. Na de verschijning van deze uitgave richtte Marja zich tot verschillende vrienden en bekenden met het verzoek om manuscripten.Ga naar voetnoot48 Op 18 maart 1944 schreef hij aan Achterberg: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hopelijk heb je mijn ‘Zelfportret’ ontvangen.Ga naar voetnoot49 Kun je mij p.o. een tiental verzen van jouw hand, of een kleine cyclus of groot gedicht, met een titel doen toekomen om er een dergelijk uitgaafje van te maken? Je kunt op f 50, - honorarium plus 10 à 20 present-exemplaren rekenen- Het is niet bekend wanneer Achterberg zijn bijdrage heeft gestuurd, evenmin uit hoeveel gedichten de inzending bestond.Ga naar voetnoot50 Marja was inmiddels verhuisd naar Groningen, waar hij de samenwerking aanging met W.H. Nagel en W.H. Overbeek, die op dat moment samen met H.N. Werkman de ‘Volière-reeks’ waren begonnen. Zelf schreef Marja hierover: ‘Ik was toen met Werkman (dien ik papier had weten te bezorgen) bezig over de uitgave van Achterberg's “Meisje” en het leek ons onzinnig om niet op de een of andere manier samen te doen. Zo werd het geheel dus de Volière-reeks, in agris occupatis [...].’Ga naar voetnoot51 Over de productie zijn geen gegevens bewaard gebleven. Op 17 april 1944 legde Werkman de laatste hand aan de uitgave, zoals hij aan Ate Zuithoff schreef: ‘Ook heb ik eenige verzen gedrukt van Gerrit Achterberg voor de combinatie Nagel - Marja - Overbeek. Ze zijn nog niet heelemaal klaar, maar ik stuur je er wel een van. -’Ga naar voetnoot52 Een dag later stuurde Marja vanuit Groningen de eerste exemplaren van de uitgave aan Achterberg: Hierbij zend ik je de nummers i-x van je uitgave ‘Meisje’. Marja's verzoek om ‘in een der te retourneren exemplaren, b.v. in no ii een opdrachtje voor mij’ te zetten, beantwoordde Achterberg met het volgende rijmpje: ‘ik groet u, th. mooy, [/] uit deze vogelkooi. [/] maak haar van louter goud [/] en ik word honderd jaren oud. [//] G. Achterberg.’Ga naar voetnoot53 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meisje verscheen in een oplage van 110 exemplaren, ‘gedrukt en verlucht door H.N. Werkman’, zoals de colofon aangeeft. Op het omslag van de uitgave (formaat 17,5 × 25 cm) is een illustratie in sjaboontechniek (in de kleuren groen, roze, blauw en geel) van H.N. Werkman gedrukt. De tekst van het binnenwerk is gezet uit de Mediaeval Antiqua. De samenstelling van de druk is als volgt:
De voorbereidingen voor de uitgave hadden in alle stilte plaatsgevonden. Zelfs voor Jan Vermeulen, die in deze maanden onder meer bezig was aan de samenstelling van Morendo, was de uitgave verborgen gehouden, zoals hij op 2 mei 1944 aan Marja schreef: ‘Van Gerrits “Meisje” wist ik niets!’ In deze brief vroeg Vermeulen aan Marja of hij mee wilde werken aan de verspreiding van Morendo, wat door Marja werd aangegrepen om Vermeulen te strikken voor de verkoop van Meisje. Omdat Vermeulen zelf niet in staat was te ‘leuren met de uitgaven van In Agris Occupatis’ (hij was opgepakt en had geen geldig persoonsbewijs meer) stelde hij voor een van zijn distributeurs van Morendo te vragen.Ga naar voetnoot55 Het is niet bekend of de samenwerking uiteindelijk is doorgegaan. Meisje raakte in de loop van 1945 uitverkocht.Ga naar voetnoot56 Uit de correspondentie tussen Marja en Vermeulen blijkt nog wel dat Marja Morendo beter vond dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meisje; voor Vermeulen gold, ‘op een enkele uitzondering na’, juist het omgekeerde.Ga naar voetnoot57 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.4.4 [421] ‘Schaatsenrijder’In het begin van 1944 heeft Hans Roest contact gezocht met Achterberg en hem voorgesteld een rijmprent van een van zijn gedichten uit te geven.Ga naar voetnoot58 Achterberg zag wel wat in dit initiatief: ‘Ik weet niet of het Uw bedoeling zou zijn, deze in de handel te brengen. Voor mijne financieën zou dit mogelijk een verlichting zijn [...]. Wilt U mij eens zeggen, of daarvoor in aanmerking zou komen “Luchtaanval” b.v. Kent U dit uit Criterium. Of misschien een ongepubliceerd gedicht liever?’Ga naar voetnoot59 Op 27 maart 1944 stuurde hij drie gedichten in handschrift aan Roest: Mijn hartelijken dank voor Uw zeer verheugende berichten. Ingesloten dan drie verzen, waaruit U naar ik hoop een keuze zult kunnen doen voor de rijmprent. Acht U wellicht ook Luchtaanval niet het beste te illustreeren? [...] De drie gedichten waren [421] ‘Schaatsenrijder’, [422] ‘Luchtaanval’ en [510] ‘Het meisje en de tijd’.Ga naar voetnoot60 De keus viel niet op het door Achterberg geprefereerde gedicht [422] ‘Luchtaanval’ - wellicht vond Roest dit te riskant gezien de oorlogsomstandigheden - maar op [421] ‘Schaatsenrijder’. In april heeft Hans Roest de Dordtse kunstenaar Jaap Beckmann voor de illustratie gevraagd. De tekening bij [421] ‘Schaatsenrijder’ had Achterberg reeds gezien toen hij op 9 mei 1944 informeerde naar de vorderingen van de uitgave: Intusschen had ik al naar de aangekondigde proef van de rijmprent uitgezien, doch tot op heden niets ontvangen. Kan hij zoek geraakt zijn? Of is het ook ‘mis’ met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prent? In dat geval: never mind, het ligt dan ook al weer niet aan mij om dat te beoordeelen. Wél vond ik de teekening van Beckmann erg aantrekkelijk; ik zou haar graag bezitten. Kan dat? Vooral omdat Kees Bantzinger óók een ‘Schaatsenrijder’ teekende,Ga naar voetnoot61 zou ik beide teekeningen om hun verschillende opvatting graag naast elkaar bewaren. Wilt U het mij eens schrijven? Die nacht met sterren is juist zoo'n typische interpretatie. Niet lang na deze brief heeft Hans Roest - die via relaties een cliché en papier had weten te bemachtigenGa naar voetnoot62 - Achterberg de drukproef gestuurd.Ga naar voetnoot63 Op 1 juni 1944 ontving Achterberg de exemplaren van de rijmprent: Veel dank voor de toezending der rijmprenten en speciaal voor het tiental, dat U voor mij bestemde. De prent doet mij goed. Er is iets van de ijskoude in overgebleven en ik dank den Heer Beckmann afzonderlijk. Ik kwam gisteravond laat uit Doorn en heb me vanmorgen gehaast met signeeren. In deze brief vroeg Achterberg tevens naar de mogelijkheden van het vervaardigen van exemplaren op kunstdrukpapier: ‘kapitaalkrachtigen kóópen een prent (of niet); naar de kunstdrukken verlang ik zeer’. Hans Roest kon echter - zoals hij later schreef - ‘alleen nog maar een inferieure kwaliteit bemachtigen en stuurde hem een aantal. Hij gaf die, ook later nog, aan vrienden.’Ga naar voetnoot64 Later informeerde Achterberg nog naar Beckmanns tekeningen bij de andere gedichten: ‘Graag zou ik zijn proeven eens zien van “Het meisje en de Tijd” en “Luchtaanval” - of is hij daar nog niet toe gekomen?’ (12 juli 1944) Het is niet bekend of Beckmann deze gedichten ook heeft geïllustreerd. De uitgave Schaatsenrijder verscheen in plano (liggend formaat, 20 × 14,5 cm). De tekst is gezet uit de Cheops (Rockwell). Onder het gedicht staat de volgende tekst: Van het gedicht ‘Schaatsenrijder’ van gerrit achterberg met een [/] teekening van jaap beckmann zijn 130 exemplaren gedrukt, welke door [/] den dichter werden gesigneerd en genummerd van 1 tot en met 130. [//] Dit is no.:Ga naar voetnoot65 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de verkoop van de rijmprent zijn geen exacte gegevens overgeleverd. Volgens Hans Roest was de belangstelling niet ‘grandioos’: ‘Een enkele minnaar van de poëzie kocht er een, meer prentjes sleet ik aan de “kapitaalkrachtigen” die alleen maar het goede doel wilden steunen. [...] Er bleek al gauw dat ik het stapeltje nooit in Dordrecht kwijt zou raken, dus probeerde ik de prentjes overal waar ik maar een kans zag te verkopen.’ Op 28 juli 1944 heeft Achterberg een eerste afrekening ontvangen: ‘Je afrekening is zeer accuraat, waarbij ik het me tot een eer reken den naam van A. Roland Holst aan te treffen.’ Achterberg drong er op aan dat Roest zou delen in het honorarium; voor Jaap Beckmann stuurde hij een ‘biljet’ mee, zijnde ‘het honorarium [...] dat jij met hem overeenkwam’.Ga naar voetnoot66 Een jaar later heeft Hans Roest Achterberg meegedeeld dat de verkoop van Schaatsenrijder stagneerde, want op 18 juli 1945 schreef Achterberg hem: ‘als je van meening bent dat ie toch niet meer verkocht wordt, wat ik ook wel geloof, dan komt hij in de eerste plaats jou toe, die er al het werk voor deed (+ Beckmann). Mocht je er mij eenige willen sturen voor nog een paar vrienden, dan gaarne. Zie zelf maar wat je doet en aanvaard vooral mijn besten dank voor de exploitatie.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.4.5 Nogmaals [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’Tijdens de voorbereidingen voor Morendo kwam ook de afzonderlijke uitgave van [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’ weer ter sprake. In eerste instantie had Jan Vermeulen het gedicht in Morendo willen opnemen, maar hij zag hier op verzoek van Achterberg van af (zie verder § 21.1). Op 1 juni 1944 gaf Achterberg Vermeulen toestemming het gedicht bij de Molenpers te laten verschijnen en stuurde hij een niet overgeleverd handschrift: ‘Ik doe hem hier ten overvloede bij, voor 't geval je hem niet hebt. Zend je me dan eens proeven van illustratie, als dat kan? [...] De kaballistiek schrijf ik uit het hoofd, dus bij eventueel drukken graag proef.’ De keuze van een illustrator liet hij over aan Vermeulen: ‘Over de Kab. mag ik t.z.t. wel van je horen? Ja, ik heb geen verstand van teekeningen [...].’ (10 juni 1944) Vervolgens heeft Jan Vermeulen zijn vriend Jan Kloots bereid gevonden het gedicht te illustreren. Zelf maakte hij de volgende aantekeningen voor de uitgave:Ga naar voetnoot67
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadat Vermeulen de illustraties van Kloots had ontvangen, heeft hij een proef vervaardigd, waarbij hij zowel de illustraties als de ‘plat’ gezette tekst op blanco bladen plakte. Op 30 juli 1944 ontving Achterberg deze ‘plakproef’, waarover hij erg enthousiast was: natuurlijk kun je het in deze trant uitgeven! Ik ben volslagen leek, maar de prentjes lijken mij buitengewoon geschikt... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kan ik het geheel opdragen aan een kind? Ik weet een kind. Jongen, wat zijn die plaatjes leuk. Oom Frits!! 13,4. Allen. Op 11 augustus 1944 verzocht hij Vermeulen de opdracht ‘voor Petertje’ - waarmee het aangenomen zoontje van Bert Bakker is bedoeld - in de proef aan te brengen. Deze opdracht is door Vermeulen op de keerzijde van het later vervaardigde titelblad getypt. De proef bestaat uit in totaal 34 bladen, onderaan genummerd 3-6 (het voorwerk) en 9-40 (de van illustraties voorziene tekst van het gedicht). De ontbrekende bladen 7-8 waren mogelijk bedoeld voor het ‘voorwoord’, dat blijkens de hiervóór geciteerde aantekeningen van Vermeulen in de uitgave zou worden opgenomen. Van het voorwerk zijn de bladen 3, 5 en 6 getypt en later aan de proef toegevoegd. Op blad 4 is een strookje papier geplakt (naderhand gedeeltelijk afgescheurd), waarop Jan Kloots een omkaderd ontwerpje voor het omslag gemaakt heeft.Ga naar voetnoot70 Op de proef heeft Jan Vermeulen verschillende zetinstructies genoteerd. De samenstelling van de proef is als volgt:Ga naar voetnoot71
Eind augustus 1944 hebben Achterberg en Vermeulen overwogen om S. Vestdijk te vragen het voorwoord voor de uitgave te schrijven. Twee dagen na een bezoek aan Vestdijk schreef Achterberg, op 29 augustus 1944, aan Vermeulen: Zou je het Vestdijk maar niet vragen, want ik ben Zondag bij hem geweest en heb 't zelf heelemaal vergeten en is het nu niet raar als jij het achteraf verzoekt? Daarbij: ik weet niet of de Kab. hem ligt; ook niet, in de verste verte niet, of hij 't zou willen. En vooral: kun je, ik bedoel: kan men wel zooiets vragen aan zoo'n kolossaal iemand? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of Vestdijk alsnog door Jan Vermeulen is benaderd, is niet bekend. In de correspondentie uit het laatste oorlogsjaar werd het gedicht niet meer genoemd.Ga naar voetnoot72 Na de oorlog was de uitgave nog niet van de baan. Tot in 1947 hebben Achterberg en Vermeulen geprobeerd [494] ‘kleine kabbalistiek voor kinderen’ bij een uitgeverij onder te brengen (zie verder § 22.4). |
|