Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
9 Gedichten 1940 - begin 19419.1 Gedichten 19409.1.1 CriteriumOp 1 maart 1940 bedankte Achterberg Roel Houwink voor diens ‘uitnemend artikel’ in Woord en wereld:Ga naar voetnoot1 ‘Ik heb het nu driemaal doorgelezen: de eerbied, waarmee je de bases aanduidt, brengt tranen in mijn oogen. [...] Het is als een zoeklicht dat ineens het duister doorlicht. [...] Ik heb er een groot geschenk aan! Zóó heeft noch Marsman, noch Hoornik het gezegd. Zij deden het ook veel meer vers-technisch, nietwaar?’ Als blijk van dank schreef Achterberg in zijn brief het gedicht [338] ‘Dicht bij de dingen die u kennen’ voor Houwink af. Vervolgens zal Achterberg het gedicht, samen met zes andere gedichten, op 15 maart 1940 aan Ed. Hoornik hebben gestuurd. Hij schreef: ‘Ik heb te veel gezegd: hiernaast gaan zeven verzen en van “December” ben ik niet zeker. Als je ook vindt dat het niet uit de verf is, wil je het dan retourneeren?’ Behalve [351] ‘December’ hebben - volgens een aantekening van Hoornik op de brief - ook [339] ‘De verdronkenen’ en [340] ‘Manifest’ tot deze zending behoord. De andere drie gedichten waren hoogstwaarschijnlijk [341] ‘Wacht’, [342] ‘Visioen’ en [343] ‘Steekvlam’.Ga naar voetnoot2 De versie van [351] ‘December’ die Achterberg stuurde, is niet bewaard gebleven. Op 24 april 1940 zond hij een nieuwe versie van het gedicht: ‘Kun je ook vinden dat “December” nu gewonnen heeft zoo?’Ga naar voetnoot3 Verder stuurde hij twintig nieuwe gedichten met zijn brief mee: Niet om wat te zeggen, Eddy, maar deze 21 verzen zijn, behoudens de aanloopen natuurlijk, in drie dagen ontstaan, ‘December’ uitgezonderd. Ik ben vreeselijk benieuwd hoe je ze vindt. Na zoo'n uitstorting weet ik soms geen raad met mezelf. Dan kan ik wel tegen de muren opvliegen. Dan moest je er uit kunnen gaan, heele lange vreemde verre straten loopen, tot je weer onbekend geworden ben[t] voor jezelf.Ga naar voetnoot4 Achterberg vroeg Hoornik de gedichten die hij niet in Criterium zou plaatsen te retourneren, omdat Roel Houwink ook om gedichten voor | |
[pagina 188]
| |
Opwaartsche wegen gevraagd had. Vervolgens heeft Hoornik een selectie voor Criterium gemaakt en de overige gedichten teruggestuurd.Ga naar voetnoot5 Op 5 mei 1940 schreef Achterberg aan Marsman: Mag ik je nu insluiten 12 nieuwe gedichten, die in Criterium komen? Wil je eens zeggen, als dat kan, welke je het beste vind [sic]. Heel graag. Dan kan ik 't eens met m'n eigen oordeel vergelijken. [...] Graag wil ik van je leeren, zou je me, als 't niet te omvangrijk wordt a/d hand van deze twaalf willen of kunnen zeggen, waar en hoe ze te kort schieten in structuur, rhythme. Aan verstaanbaarheid hebben sommige van deze toch wel gewonnen, vind ik zelf. Of niet? Ik weet het: het dreunt te veel. (Maar in Thebe moet het dreunen). De typoscripten die Achterberg bij deze brief insloot zijn bewaard gebleven en bevatten [344] ‘In hoc vincit 1’ tot en met [355] ‘Paschen’.Ga naar voetnoot6 Het antwoord van Marsman is niet overgeleverd. | |
9.1.2 Opwaartse wegenDe overige gedichten heeft Achterberg aan Roel Houwink afgestaan ter publicatie in Opwaartse wegen. Houwink had reeds begin april om gedichten gevraagd, gezien Achterbergs brief aan hem van 8 april 1940: Vind je goed dat ik, wat ik nog heb liggen voor je bewaar? (Het is nog niet uit de verf voorzoover ik 't zelf kan beoordeelen). Mocht je onverhoopt niet kunnen komen (het is wel heel erg critiek nu in 't buitenland, niet?) dan mag ik je t.z.t. zenden wat misschien goed zou zijn? Aan Ed. Hoornik schreef Achterberg hierover op 24 april 1940: ‘Roel komt waarschijnlijk volgende week hier en heeft me al om verzen voor O.W. gevraagd. Zou je die, welke je ook beter voor dat blad geschikt acht, willen retourneeren?’ Dit is inderdaad gebeurd, gezien Achterbergs brief aan Hoornik van 5 mei 1940: ‘De overige verzen zijn naar Roel [...].’ En op 6 juni: ‘Roel schreef me, dat het restant bij O.W. circuleert.’ Op 19 juni 1940 heeft Achterberg bericht ontvangen van de redactie van Opwaartse wegen dat slechts één gedicht geplaatst zou worden, zoals hij diezelfde dag aan Houwink schreef: ‘'t Was wel even 'n teleurstelling 1 van de 9 geaccepteerd, doch wat niet goed is, is niet geschreven. En overigens had Eddy deze keer z'n keuze eerst gedaan, | |
[pagina 189]
| |
nietwaar?’Ga naar voetnoot7 Toen het gedicht drie maanden later nog niet was verschenen, informeerde Achterberg bij Houwink: ‘Nu komt er geloof ik nog 1 vers in O.W, van mij: “Monade”, is 't niet?’ (15 september 1940) Door de opheffing van het tijdschrift ging de publicatie van [356] ‘Monade’ evenwel niet door. Vervolgens stuurde Achterberg het gedicht, samen met 29 nieuwe gedichten, op 8 oktober 1940 aan Ed. Hoornik in verband met de samenstelling van Thebe (zie verder § 9.2.1). | |
9.1.3 In memoriam H. MarsmanNaar aanleiding van de dood van H. Marsman schreef Achterberg de reeks [360-362] ‘Marsman’. Marsman kwam op 21 juni 1940 om het leven toen het vrachtschip waarmee hij vanuit Bordeaux naar Engeland vluchtte door onbekende oorzaak explodeerde en verging. Het bericht werd pas ongeveer een maand later in Nederland bekendgemaakt. Eind juli zal Achterberg [360] ‘Marsman i’ en [361] ‘Marsman ii’ geschreven hebben. Het derde gedicht - [362] ‘Marsman iii’ - is later ontstaan, zoals blijkt uit een ongedateerde brief (van vermoedelijk begin augustus) aan Ed. Hoornik, die Achterberg om een bijdrage gevraagd had voor het aan Marsman gewijde In memoriam-nummer van Criterium: ‘De 2 eerste verzen Marsman had ik al, zooals je ziet.’Ga naar voetnoot8 In zijn brief vroeg Achterberg verder: ‘Mochten deze verzen goed zijn (anders heb ik ze niet geschreven), och corrigeer de proef even: het is vreeselijk omslachtig enz. voor ze bij mij zijn en weer het huis uit.’ De aflevering In memoriam H. Marsman verscheen in september. Naderhand is het nummer - met aangepaste paginering - ook afzonderlijk uitgebracht.Ga naar voetnoot9 Op 6 september 1940 schreef Chr. Leeflang, medewerker bij boekhandel Broese te Utrecht, Achterberg aan in verband met een ander initiatief: ‘Binnenkort hoop ik een tentoonstelling “In memoriam Marsman” te organiseeren. Heeft U wellicht handschriften, portretten of andere curiosa voor deze tentoonstelling beschikbaar?’ Het is niet bekend of Achterberg aan dit verzoek heeft voldaan. Zijn ‘Marsman’-gedichten zouden ook worden opgenomen in In memoriam H. Marsman, overleden 17 juli 1940 [sic], een uitgave van A.A.M. Stols ('s-Gravenhage, 1945). Gezien de zetfouten betreft het een ongeautoriseerde versie, | |
[pagina 190]
| |
overgenomen uit Criterium. De uitgave blijft om die reden verder buiten beschouwing. | |
9.2 Voorbereidingen voor Thebe en Osmose9.2.1 ThebeBegin augustus 1940 schreef Achterberg aan Ed. Hoornik: ‘Nu had ik nog 29 nieuwe verzen, maar ik heb ze vernietigd.’ Kort daarna stuurde hij de gedichten toch: ‘ik heb ze toch maar weer gereconstrueerd. Ze gaan nu naar je toe, als je het goed vindt. [...] Ik ben blij dat je eens gezegd hebt, doelende op “Eiland” en “Dead End”: dit is genoeg.’Ga naar voetnoot10 Deze nieuwe gedichten en de productie uit de eerste helft van 1940 zullen voor Hoornik voldoende reden zijn geweest om aan een nieuwe bundel van Achterberg te denken. Toen hij op 19 september 1940 ‘een voorloopige opgave’ voor de Helikon-reeks voor 1941 aan Stols stuurde, vermeldde hij tenminste als deel 6: ‘G. Achterberg: Verzen’. Op 24 september 1940 verklaarde Stols zich ‘direct accoord’ met onder andere Achterberg. Vervolgens zal Hoornik Achterberg verzocht hebben de nog ongebundelde gedichten te verzamelen. Op 8 oktober 1940 stuurde Achterberg hem een conceptbundel: Hoe vind je deze samenstelling en titel? Dr. Palies vond het aardig dat ik hem vroeg de bundel aan hem te mogen opdragen. Ik hoop dat het iets goeds mag zijn. Wat niet goed is, heb ik niet geschreven. | |
[pagina 191]
| |
Het door Achterberg bij deze brief gevoegde concept van Thebe is niet overgeleverd. Op grond van deze brief kunnen [365] ‘Binnenhuisarchitectuur’ tot en met [410] ‘Pastiches iii’ gedateerd worden vóór 8 oktober 1940. De samenstelling van de bundel stond overigens nog niet vast, zoals Achterberg op 22 oktober 1940 aan Roel Houwink schreef: ‘In het voorjaar verschijnt “Thebe” in de Helicon-reeks; opgedragen aan Dr. Palies. Hoe vind je dat? De samenstelling is nog niet heelemaal definitief.’ Intussen had Hoornik Achterberg verzocht de bundel strenger te selecteren. Op 30 oktober 1940 stuurde Achterberg zijn herziene samenstelling op: Hartelijk dank voor je berichten. Ik zend deze expr. opdat een en ander je nog vóór Za. bereikt. Je aanwijzingen zijn opgevolgd. Bij voorkeur nam ik daarnaast ook ‘langere’ verzen, zoodat wanneer deze niet op één bladz. kunnen, de kleinere twee bij twee moeten komen. Mocht je dus te veel hebben, gooi er dan uit wat je wilt; nu de bundel toch tamelijk heterogeen wordt, is dat gemakkelijk te zien, denk ik. Hoornik heeft de bundel inderdaad nog verder ‘besnoeid’, daarbij geholpen door Bertus Aafjes, zoals blijkt uit wat Achterberg op 11 november 1940 aan Gerrit Kamphuis schreef: ‘Thebe is nauwkeurig geselecteerd door Hoornik en Aafjes, schreef H. Dat was dus in goede handen. Het zijn nu 40 verzen en het opent met het vers “Thebe” dat in Criterium van Aug. staat.Ga naar voetnoot15 Er zijn er nu heel wat uitgevallen, “die zeker niet slecht zijn” (H.)’. Zie voor de verdere voorbereidingen van de bundel § 11. | |
9.2.2 OsmoseIn zijn brief aan Kamphuis van 11 november 1940 schreef Achterberg dat hij de niet in Thebe opgenomen gedichten had ‘samen gelezen in een bundel, die ik voorloopig “Osmose” noemde. Ik heb Bert Bakker ge- | |
[pagina 192]
| |
vraagd of hij hem wil uitgeven.’ Bakker heeft Achterberg per brief laten weten geïnteresseerd te zijn in een uitgave en hem de bundel ter inzage gevraagd. Toen Achterberg Hoornik hiervan op de hoogte stelde, schreef deze op 13 november 1940 gealarmeerd aan Stols: ‘Daamen zou deze bundel dan in April willen uitgeven, waardoor m.i. de verkoop van “Thebe” in gevaar wordt gebracht, terwijl ik persoonlijk ook liever zag, dat Achterberg al zijn poëzie bij jou onderbracht. [...] Ik heb Achterberg er reeds op gewezen, dat jij zijn bundel “Eiland der Ziel” uitgaf, voordat hij veel bekendheid had verworven.’ Een dag later antwoordde Stols: Wat zijn auteurs (dit geldt niet voor jou), toch rare menschen. Achterberg is er weer een typisch voorbeeld van. Je weet zelf, hoe het met onze relatie met hem gegaan is. Eerst wilde geen enkele uitgever aan de uitgave van de keuze, die tot Het Eiland der Ziel werd; toen ik het waagde kwam er zooiets als een succes d'estime: Achterberg werd met jou in de eerste rij geplaatst, en Aafjes kwam er als derde nog bij. Stols zag de dichter niet graag vertrekken, ook al had hij (naar eigen zeggen) niet veel aan Eiland der ziel verdiend: Ik zou het nu evenwel bedonderd vinden, als weer een auteur, waarvoor je je best hebt gedaan, en waarvoor in de kringen, die ervoor in aanmerking komen, propaganda is gemaakt, zou wegloopen. Op die manier zou ik ertoe overgaan om nu ook maar ineens de heele hedendaagsche poezie te laten doodvallen. Laten de heeren dan maar zien waar ze terecht komen. Ik blijf dan doorgaan met Jany, jou en mijn doode vrienden. [...] Als Achterberg, ook buiten Helikon om wil bundelen, dan moet hij, als hij een fatsoenlijk mensch is, nadat ik reeds twee bundels van hem heb uitgegeven, en een derden in bewerking, ook zijn poezie buiten Helikon om aan mij aanbieden. Hij kan kiezen of weggaan; maar dan ook met Thebe, die hij dan meteen in Osmose bij Daamen kan opnemen. We vinden dan heusch wel iets anders voor Helikon.Ga naar voetnoot16 Hoornik heeft Achterberg ervan weten te overtuigen dat het onbillijk zou zijn Stols te passeren. Op 20 november 1940 bood deze Stols als volgt zijn verontschuldigingen aan: het spijt me verschrikkelijk. Wat ben ik stom geweest. Ik heb het Bert Bakker zoo maar gevraagd. En verwachtte het ‘neen’. ‘Dan heb je je zin’ dacht ik van mezelf. Ik hoop zeer dat U alles op rekening van dit Asyl wilt schuiven. Ik ben zoo niet. Ik heb eenvoudig niet doorgedacht. Maar Bakker had (hoe spontaan hij ook reageerde) als uitgever wijzer moeten zijn: ik heb hem er direct bij geschreven, dat in Mei Thebe bij U zou uitkomen! | |
[pagina 193]
| |
Nogmaals, ik hoop heel erg, dat U deze kwestie niet au sérieux zult nemen: ik zie nu heel goed in, dat er naast Uw Uitgeversbelangen vooral ook loyaliteit, of misschien nog iets veel subtielers in het spel is. Nee, ik blijf m'n leven lang bij U. Had ik dit alles maar eerder geweten. Doch ik zal het met Bert Bakker wel klaren; er was ten slotte nog niets definitiefs. Dezelfde dag schreef hij aan Bert Bakker dat de uitgave van Osmose bij Daamen geen doorgang kon vinden: ‘Ik betreur dit verloop zeer, vooral omdat jouw spontaniteit me zoo goed deed, en erken schuld inzake m'n onbedachtzaamheid. Je ziet, dat deze afzondering hier niet bepaald gunstig op me inwerkt. Want ik had de verhoudingen goed moeten zien en zag ze niet, tenminste niet vroeg genoeg.’ Toen Achterberg, eveneens op 20 november 1940, Hoornik over de afloop van deze kwestie op de hoogte stelde, bracht hij meteen de samenstelling van Osmose ter sprake: Áls je Osmose zoudt doornemen: Winteravond en Dood paard zijn nieuw. Misschien kunnen die (met Droomschuim, dat ik je zond)Ga naar voetnoot17 er bij? Het zijn, groot en klein, 102 verzen. Ik hoop nu maar, dat de kwestie hiermee van de baan is. Je kunt mij niet au sérieux nemen. 't Is of ik op een kentering sta en wilde afronden. Tegenover m'n verzen was ik ter goeder trouw (als ze dat waard zijn.) Op 25 november 1940 kon hij aan Hoornik melden dat Stols ‘“Osmose” in 't voorjaar uitgeeft!’ Ook vroeg hij of Hoornik de samenstelling van de bundel - ‘ruim honderd verzen, groot en klein’ - op zich wilde nemen: Je zult, als je ‘Osmose’ selecteert (wil je dat alsjeblieft! heb je er tijd voor?) zien dat er verzen bij zijn die je uit Thebe wierp; maar ook andere. (Thebe vind ik nu perfect hoor. Of is dit suggestie door jullie autoriteit?) | |
[pagina 194]
| |
Ik heb er nog over gedacht de verzen die je terugzond aan De Stem of Gr. Nederl. aan te bieden, maar ze zijn misschien te kort.Ga naar voetnoot19 En ze zouden toch niet meer verschijnen vóór Osmose. (Of kunnen we Osmose ná Thebe stellen?) Vervolgens heeft Hoornik de samenstelling van de bundel ter hand genomen. Op 28 november 1940 schreef Achterberg hem: Hartelijk dank voor je hulp. Vernietig de verzen, die niet goed waren. Wat niet goed is, is niet geschreven. (Hoort er niet bij). De verzen Dood Paard, Graf en Opstanding, waar je om verzocht, krijg je van Stols, want ik had ze niet in duplo.Ga naar voetnoot21 Over de opdracht van Osmose schreef Achterberg dezelfde dag aan Gerrit Kamphuis: ‘Het is aan jou opgedragen, zoo: “voor Gerrit Kamphuis”. Mocht je er, om welke reden dan ook, op tegen zijn, dan kan ik dit altijd nog bij de proef verhelpen.’Ga naar voetnoot23 Begin december 1940 was de samenstelling van Osmose definitief afgerond, gezien Achterbergs brief aan Stols van 10 december 1940: Dank voor de doorzending dier copie aan Hoornik. Hij heeft ‘Osmose’ uitstekend geselecteerd; ik had U zijn veranderingen al medegedeeld, maar dacht dat dit bij de proef ook zou kunnen. Zoo is het nog beter. [...]Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 195]
| |
Thebe en Osmose konden in productie worden genomen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat beide bundels in het voorjaar van 1941 zouden verschijnen. Op 12 december 1940 informeerde Ed. Hoornik bij Stols of de uitgave van Osmose tot het najaar kon worden uitgesteld,Ga naar voetnoot25 waarschijnlijk om een te snelle opeenvolging van de bundels te vermijden. Uiteindelijk zou om deze reden echter niet de verschijningsdatum van Osmose maar van Thebe worden uitgesteld, zoals Achterberg op 5 maart 1941 aan Roel Houwink schreef: ‘“Osmose” is, of komt nu heel spoedig uit. “Thebe” hebben ze, voor de verkoopbaarheid, in de Helicon verschoven tot October.’ | |
9.3 Overige gedichten, eind 1940/begin 1941Op 20 december 1940 vroeg S. Vestdijk Achterberg om gedichten voor Groot Nederland: ‘Bij uw groote productiviteit zal het u niet moeilijk vallen ons iets af te staan. Weest u in elk geval verzekerd van mijn uitzonderlijke waardeering voor uw werk.’Ga naar voetnoot26 Vervolgens heeft Achterberg met Hoornik over zijn inzending gecorrespondeerd. Op 26 december 1940 stelde hij Hoornik voor de gedichten die nog in Criterium zouden verschijnenGa naar voetnoot27 aan Vestdijk te sturen: ‘Omdat je zei dat er nog heel wat lag, en dan zou misschien alles gepubliceerd zijn, voor de bundels.’ Verderop in zijn brief bedacht hij zich: Met Gr. N. moet misschien de copy een tijd liggen, zoodat de bundels haar toch voor zijn? Dan kan ik beter de enkele nieuwe verzen, zooals ‘Droomschuim’ en ‘Membraan’ (heb je die aanvaard?) naar V. zenden, met nog enkele andere.Ga naar voetnoot28 Op 29 december 1940 vroeg Achterberg: ‘Zou je me van de week nog even zeggen hoe te doen met Groot-Nederland? Nog 1 week!! [...] Ik zou die verzen voor Gr. N. graag nog van hier wegsturen.’ In de eerste | |
[pagina 196]
| |
helft van januari heeft Achterberg zijn bijdrage aan Vestdijk gezonden. Op 16 januari 1941 bedankte Vestdijk hem voor de gedichten, ‘die ik graag in Gr. N. zal plaatsen. Ik hoop, dat u later nog eens wat sturen wilt.’ Verder schreef Vestdijk dat hij van plan was over Achterbergs bundels een artikel te schrijven: ‘Voorloopig heb ik er geen tijd voor helaas. In elk geval staat het op mijn “programma”.’ Op 25 januari 1941 lichtte Achterberg hierover Hoornik in: Vestdijk vraagt opnieuw verzen (nu, nadat hij er vijf van mij kreeg; hij schreef me heel prachtig: op z'n programma staat ‘een vergelijkende studie (van m'n bundels) met de uitdrukkingswijze der groote mystici’.)Ga naar voetnoot30 Ook Roel vraagt verzen voor 't bij Callenbach herboren Opw. Wegen. [...] De ‘15 verzen’ waren bestemd voor de bloemlezing Novellen en gedichten, het boekenweekgeschenk voor 1941 onder redactie van Emmy van Lokhorst en Victor E. van Vriesland. Op 3 februari 1941 berichtte Van Vriesland Achterberg dat hij alleen de reeks [363-364] ‘Columbus’ wilde opnemen.Ga naar voetnoot31 Van de niet-geplaatste gedichten heeft Achterberg vervolgens waarschijnlijk een aantal aan Vestdijk gestuurd, die hem op 13 februari 1941 schreef: ‘Vriendelijk dank voor uw zending, die mij in sommige opzichten nog beter beviel dan de vorige. Angriff en Droomschuim vind ik b.v. bijzonder treffend. Ik zal zien wat ik ermee doen kan. Al deze gedichten voor September te plaatsen zal misschien eenige moeilijkheden opleveren. Daarom is het beter er een flinke keuze uit te nemen.’ Uiteindelijk verschenen er zeven gedichten van Achterberg in de juli-aflevering van Groot Nederland.Ga naar voetnoot32 |
|