Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
6 Gedichten 1937-19396.1 Gedichten 1937Begin 1937 heeft Achterberg een aantal gedichten geschreven, waarvan de precieze ontstaansdatum bekend is uit de aantekeningen die Jan Vermeulen in 1943 overgenomen heeft uit een van Achterbergs cahiers, aangeduid als het ‘Gedateerde schrift’.Ga naar voetnoot1 Van de gedichten die niet in deze periode werden gepubliceerd, is het zeer de vraag of zij op de door Vermeulen genoteerde datum reeds voltooid waren. Omdat uit Vermeulens aantekeningen blijkt dat bepaalde gedichten naderhand nog ingrijpend zijn gewijzigd, worden de gedichten opgenomen overeenkomstig de overgeleverde, latere versie. Het betreft de volgende gedichten:
De andere gedichten worden op grond van de datum van publicatie in de chronologie van 1937 geplaatst, tezamen met de gedichten waarvan geen exacte ontstaansdatum bekend is: [212] ‘Met dit gedicht...’ tot en met [225] ‘Bloed’. Deze gedichten zouden worden gepubliceerd in de juni-aflevering van De delver en in verschillende afleveringen van Op- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waartsche wegen.Ga naar voetnoot4 Over deze publicaties zijn verder geen gegevens bekend. De publicatie van [222] ‘De dichter is een koe’ in de oktober-aflevering van Opwaartsche wegen veroorzaakte een polemiek. In de november-aflevering van Elckerlyc hekelde Martien Beversluis, onder het pseudoniem ‘Epigoon’, het gedicht met ‘de gevleugelde variatie’ ‘De Dichter is een eend’.Ga naar voetnoot5 Roel Houwink repliceerde in Opwaartsche wegen dat het ‘een onuitgesproken fatsoensregel [is], dat dichters elkanders werk niet parodieeren’, ook in het geval van ‘een zoo “ongrijpbaar” gedicht als “De dichter is een koe”’, ‘een der merkwaardigste verzen [...] die in de laatste jaren zijn geschreven.’Ga naar voetnoot6 Beversluis antwoordde hierop dat zijn blad ‘niet zoo verfijnd is om alle nonsens en overdonderende woordbluf te accepteeren als Christelijke kunst’, en dat Achterberg ‘deze belijdenis’ beter in portefeuille had kunnen houden.Ga naar voetnoot7 Op 9 februari 1938 schreef Achterberg over deze polemiek aan Annie Kuiper: ‘Neen ik wist van dat in “Elcerlijc” niets af. 't Deed me wel zeer, dat men nu nog... Enfin, Roel H. verdedigde, en hij accepteerde toen juist dát vers zoo graag. De heele redactie trouwens, zei hij toen. Ik kan daar verder ook niet aan doen dan.’Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||
6.2 Gedichten 1938Na de noodlottige gebeurtenis op 15 december 1937, waarbij Achterberg zijn hospita Roel van Es met een pistoolschot dodelijk trof en haar dochter verwondde, werd Achterberg overgebracht naar het Huis van Bewaring te Utrecht.Ga naar voetnoot9 In de hieropvolgende maanden onderhield hij nagenoeg alleen contact met Annie Kuiper. Op 9 februari 1938 schreef hij aan haar: ‘Ik hoop niet dat Roel Houwink vreemd zal vinden dat ik hem niets meer schreef, maar ik vind 't zóó moeilijk en daarbij er is ook hoegenaamd niets te schrijven.’ In deze brief bracht hij voor het eerst weer nieuw werk ter sprake: ‘Ik heb nog enkele “regels” of zoo, maar ik weet niet wat er mee? Roel Houwink? Ik weet er niets van of ze goed zijn of zoo.’ Op 27 juni 1938 werd Achterberg overgebracht naar het Rijksasyl voor psychopathen Veldzicht te Balkbrug (gemeente Avereest). Van daaruit schreef hij op 29 juni 1938 aan Roel Houwink: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb nu ± 16 verzen in m'n hoofd. Ik zal, zoodra ik hem kan ontmoeten, de geneesheer-directeur verzoeken, ze je te mogen zenden. Ik wéét dat er iets goeds bij is. Maar nu over 't vorige ‘werk’; Houwink, Annie zei dat ik moest doorgaan. Is dat zoo? Ik ben aan alles beginnen te twijfelen. Er is zóó mee gesold, dat ik er bijna van walg... En dit is 't ergste: dat ze voor de rechtbank, inzoover ze invloed hadden, gegolden hebben als decadent (volgens Mr van Soest) (Hoe kan iets dat eerder primitief is ooit decadent zijn)Ga naar voetnoot10 Houwink, als deze toon je hindert, vergeef hem, want ik wilde nu zoo graag weten of ik alles moet verloochenen. Dat zal verder geen invloed hebben op m'n leven. [...] Als ik straks die verzen mag zenden, verneem ik erg graag welke heelemaal goed zijn; Ds Oberman wilde ze graag hebben, ik heb gezegd alleen als ik weet of ze goed zijn. Spaar me niet in de critiek. Schrijft u me eens wat er aan echts verschijnt? Is 't boekje over Eerbeek al uit? Ik las daar z'n Beumer en Co.Ga naar voetnoot11 Op 1 juli 1938 stuurde Achterberg de gedichten aan Houwink: Reeds had ik de gelegenheid den directeur te mogen ontmoeten die mij verlof gaf het bijgaande te zenden, mede om er ook zelf dan kennis van te nemen. Ik geef ze voor wat ik van sommige geloof dat ze zijn: voor aanvulling, verbetering vatbaar. Maar 't is misschien 't beste geen poging tot publicatie te doen, vind je niet. Het is alles zoo direct, als het tenminste wat is. En daarbij jou oordeel was en is me voldoende. De manuscripten die oorspronkelijk bij deze brief waren gevoegd, zijn overgeleverd en bevatten vijftien (en niet zestien, zoals Achterberg schreef) gedichten: [226] ‘Graalridder’ tot en met [240] ‘Wie ik verder zal worden’.Ga naar voetnoot12 Deze gedichten zouden in Werk en Opwaartsche wegen worden gepubliceerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6.2.2 Werk en Opwaartsche wegenOp 6 juli 1938 wendde Ed. Hoornik zich tot Roel Houwink met het verzoek om gedichten van Achterberg voor het eerste nummer van het nieuwe tijdschrift Werk: Zooals U wellicht gelezen zult hebben, verschijnt met 1 Januari a.s. bij de n.v. Leopold's Uitgevers Mij, Den Haag, het nieuwe jongerentijdschrift ‘Werk’. Wij zouden het bijzonder op prijs stellen indien wij in de eerste aflevering eenige gedichten van G. Achterberg zouden kunnen publiceeren. Zouden wij misschien door Uw bemiddeling een bijdrage van hem kunnen ontvangen?Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Kort daarna, waarschijnlijk nog dezelfde avond, heeft Houwink een bezoek gebracht aan Achterberg en met hem overlegd over de publicatie van de gedichten. Hierover schreef Achterberg aan Annie Kuiper: Roel Houwink is net geweest. 't Is wel erg jammer dat we niet zoo vrij zijn met bezoek tot nog toe; maar 't kan zeker niet anders. [...] De verzen komen nog. Hij moest ze nog nader bezien en wilde voor O.W. selecteeren dacht ie. Ook is er 'n nieuw tijdschrift ‘Werkplaats’ of ‘Werk’ 'k weet niet (Hoornik o.a.) waarvoor hij misschien zou houden en 'n bloemlezing! Maar 'k weet natuurlijk niet wat er van wordt.Ga naar voetnoot14 Houwink heeft vervolgens Hoornik toegezegd te zijner tijd de gedichten te zullen zenden, want op 12 juli 1938 bedankte Hoornik hem ‘voor Uw bemiddeling bij G. Achterberg, die ik meer en meer als een onzer grootste dichters ga beschouwen. Met meer dan gewone belangstelling zie ik Uw zending tegemoet.’ Ook vroeg hij Houwink ‘een exemplaar van “Mattheus” met opdracht voor Achterberg’ door te zenden. Hierover schreef Achterberg aan Annie Kuiper: Ik heb 'n paar heerlijke tijdingen voor je. 'N uitnoodiging voor 'n bloemlezing (v. Oosten en Jan Eekhout)Ga naar voetnoot15 en door middel van Roel Houwink kreeg ik van Hoornik zelf z'n Mattheus! Met 'n eigenhandig geschreven opdracht. Er staat: (vergeef me, als ik dát hier, zijnde over mijzelf, overschrijf) ‘Met toegenegenheid en oprechte bewondering voor Afvaart en andere gedichten.’ Dit ontroert me zoo, als ik 't zoo zeggen mag [...]Ga naar voetnoot16 Op 4 augustus 1938 vroeg hij aan Houwink: Van Annie vernam ik dat je met v. Eekhout wel zult regelen. Wordt het 'n Roomsch-Protestantsche bundel? (Van Oosten!?) En wie zullen ‘Werk’ redigeeren? Houwink, mocht er in 'n drukproef of überhaupt in 'n vers iets veranderd moeten, mag ik je dit toevertrouwen? Ik ben alleen bang beslag te leggen op je tijd of zoo; doch ik kan me hier slecht ‘roeren’. Op 5 augustus informeerde Ed. Hoornik bij Houwink naar Achterbergs gedichten, in verband met de redactievergadering van Werk op 13 augustus.Ga naar voetnoot17 Nadat Houwink zes van de vijftien gedichten gekozen had voor Opwaartsche wegen - [226] ‘Graalridder’ tot en met [231] ‘Liefde, ik blijf u loven’ -, stuurde hij de gedichten op 8 augustus aan Hoornik: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De gedichten van Achterberg lagen op u te wachten, maar uw adres was mij ontschoten en in m'n vacantie-verblijf kon ik het niet opsporen. Nu helpt uw brief mij uit den nood. Achterberg was zeer erkentelijk voor de zending van Mattheus. Zoo iets doet hem ontzettend goed. Hij vroeg mij juist uw adres. Misschien schrijf[t] hij u. Mocht dat niet gebeuren, zie er dan geen onvriendelijkheid in. Hij uit zich moeilijk en daar hij nog in observatie is, heeft hij weinig gelegenheid rustig te schrijven.Ga naar voetnoot18 De met rood doorgestreepte gedichten komen in Sept. in Opw. Wegen. De overige zijn te uwer keuze. Ik verneem wel van u welke u behouden wilt. Graag ontving ik deze papieren terug, terwijl u mij zeer zoudt verplichten deze verzen niet zoo op de redactievergadering over te leggen, maar ze even te copieeren ter zake van het briefhoofd.Ga naar voetnoot19 Op 12 augustus antwoordde Hoornik dat hij ‘de niet-doorgestreepte copieerde. Deze circuleeren nu onder de redacteuren; de redactie-secretaris van “Werk” schrijft U nader, welke gekozen zijn. Kan ik de drukproeven beter naar U sturen, of mogen deze aan Achterberg worden gezonden?’Ga naar voetnoot20 Op 13 augustus vond de redactievergadering van Werk plaats. Over de afloop ervan heeft Achterberg persoonlijk bericht gehad van Hoornik, zoals hij op 20 augustus aan Houwink schreef: ik wilde je graag even laten weten, dat ik 'n erg sympathiek schrijven ontving van Ed. Hoornik, waarin hij me mededeelde, dat de verzen, - voor het meerendeel aanvaard - zullen worden gepubliceerd i/h. Feb.- of Mrt. No van ‘Werk’. De geheele redactie was zeer ingenomen met de zending, zoo schrijft hij (ik zeg dit alleen om de verzen, niet om mij) en hij vraagt, in de toekomst op bijdragen te mogen blijven rekenen. Dat het zoo mag worden. [...] De niet-geplaatste verzen zouden óf door de redactie-secr. óf via jou worden geretourneerd. Ik hoop zeer, dat dit laatste het geval zal zijn, ten eerste behoeven ze hier dan niet door zoovele handen en ten tweede is er nog iets mee te doen? In totaal werden acht van de negen gedichten door de redactie van Werk geaccepteerd: [232] ‘Jan Toorop’ tot en met [239] ‘De dood laat geen gedicht meer toe’.Ga naar voetnoot21 Het enige niet-geplaatste gedicht, [240] ‘Wie ik verder zal worden’, heeft Achterberg tussen 1 juli en 18 oktober 1938 met 23 regels uitgebreid. Vervolgens heeft hij het gedicht, samen met [241] ‘Om te vergaan’ tot en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met [246] ‘De wijlen dat zij het verkoos’, aan Opwaartsche wegen gestuurd.Ga naar voetnoot22 De gedichten verschenen in de mei-aflevering van 1939. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6.2.3 In aanbouw en Opwaartsche wegenOp 29 november 1939 richtte K. Lekkerkerker zich tot Achterberg met het volgende verzoek: Bij de uitgevers van ‘Werk’ - Leopold te Den Haag en Manteau te Brussel - zal volgend jaar onder mijn redactie een letterkundige jongerenalmanak verschijnen, geheel in den geest van de vroegere Ertsen. Zou ik nu hiervoor vóór 1 April 1939 een aantal gedichten plus een portret van U mogen ontvangen? Daar deze almanak, waarvoor nog geen bevredigende naam is gevonden, vooral als propaganda voor ‘Werk’ en de jongerenbeweging in Noord- en Zuid-Nederland is bedoeld, had ik graag, dat u uw allerbeste werk voor mij bewaardt. Ik doe dan een keuze en geef het overblijvende, met uw goedvinden, aan Van der Veen, den redactie-secretaris van ‘Werk’. [...] Wilt u dezen brief op een zichtbare plaats aan den wand prikken? Op 5 december 1938 meldde Achterberg opgetogen aan Houwink dat hij ‘'n prachtige brief uit Brussel’ van Lekkerkerker had ontvangen en vroeg hij: ‘Wat zal ik doen? Als er iets goeds mag worden, had en heeft O.W. toch de primeur, vind je ook niet? Ik verneem het gaarne; maar het heeft vooralsnog geen haast. Ik heb helaas alleen nog maar 'n aantal gedichten “in wording” en moet dus afwachten.’ Toen Achterberg op 22 december 1938 vijf gedichten had voltooid, schreef hij aan Houwink: Op je aanraden zend ik bijgaande verzen maar eerst naar jouw. [sic] Áls ze wat zijn, zouden ze dan in ‘Werk’ 't meest tot hun recht komen, of in O.W.? Mogen ze in 't eerste geval door naar Hoornick? [sic] Heel graag dan. Je bewijst me onschatbare diensten door te verzoeken of drukproeven (ev. restanten) naar Zeist kunnen. In dit huis, door zóóveel handen, is te schrijnend a.h.w. [...] De gedichten die Achterberg bij deze brief insloot, waren: [247] ‘Reiziger “doet” Golgotha i’, [248] ‘Reiziger “doet” Golgotha ii’, [249] ‘Evenwijdig aan deze schreden’, [250] ‘Woordenbloeisel:’ en [251] ‘Vincent’.Ga naar voetnoot23 Kort | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
na het verzenden van de brief heeft Achterberg de eerste twee gedichten herzien. Op 2 januari 1939 schreef hij hierover aan Houwink: Het is misschien wel 'n beetje gek, maar ik had toch geen vrede met die twee ‘Golgotha’-verzen. Mag ik ze je, even veranderd, met een derde er aan toegevoegd, hierbij alsnog insluiten?Ga naar voetnoot24 De herziene reeks ‘Reiziger “doet” Golgotha’ - uitgebreid met [252] ‘Reiziger “doet” Golgotha iii’ - werd gepubliceerd in de maart-aflevering van Opwaartsche wegen. Afgezien van de nieuwe versie van ‘Reiziger “doet” Golgotha’ stuurde Achterberg op 2 januari 1939 vier nieuwe gedichten aan Houwink: [253] ‘Ik blijf u binnen mij bereiken’ tot en met [256] ‘Binnen het stugge duister van den dood’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6.3 Gedichten 19396.3.1 In aanbouw, Groot Nederland en WerkOp 20 maart 1939 stuurde Achterberg ‘eenige verzen, met een portret’ aan K. Lekkerkerker,Ga naar voetnoot25 die hem reeds op 29 november 1938 om een bijdrage voor de almanak In aanbouw gevraagd had (zie hiervóór, § 6.2.3). In zijn brief gaf Achterberg ook toestemming de resterende gedichten af te staan aan Adriaan van der Veen, de redactiesecretaris van Werk, zoals Lekkerkerker had voorgesteld. Op Achterbergs inzending - van maar liefst 25 gedichten, zoals hierna zal blijken - reageerde Lekkerkerker op 29 maart 1939 als volgt: Zeer veel dank voor uw prachtige gedichten en portret. Ik heb de volgende keuze gemaakt: Stem, Woord, Niemandsland, Contract, Bezinning, Wederkeer, Nacht en Geest. Daar ik vertrouw dat u geen bezwaren tegen publicatie in Groot Nederland zult hebben, heb ik op verzoek van Greshoff de rest naar Vestdijk laten sturen. De termijn van inzending blijft tot 1 Augustus open. Ik zie verlangend uit naar een nieuwe zending, waardoor ik mijn keus eventueel nog kan verbeteren. Wilt u dan tevens een uitvoerige bio-bibliographie bijvoegen (geboortedatum, debuut waar en wanneer, jaartal bundel, vermelding alle bladen waarin bijdragen van U, plannen etc.)? De door Lekkerkerker geaccepteerde gedichten waren [257] ‘Niemandsland’ tot en met [264] ‘Contract’. Aanvankelijk had hij ook [279] ‘H.v.B.’ willen opnemen, maar na overleg met Greshoffs secretaris Pierre H. Dubois zag hij hiervan af.Ga naar voetnoot26 De overige gedichten stuurde hij aan S. Vest- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dijk voor Groot Nederland, met een begeleidend lijstje met gedichttitels en het verzoek de niet-gekozen gedichten aan hem terug te zenden.Ga naar voetnoot27 Vestdijk koos [265] ‘Bolero van Ravel’ tot en met [271] ‘“Beumer & Co.’ voor Groot NederlandGa naar voetnoot28 en stuurde de resterende tien gedichten terug. Deze gingen vervolgens naar Ed. Hoornik, die zeven gedichten voor Werk behield: [272] ‘Zestien i’ tot en met [278] ‘Huis’.Ga naar voetnoot29 Drie gedichten die eveneens tot de verzameling van vijfentwintig gedichten hebben behoord, werden niet gepubliceerd: [279] ‘H.v.B.’, [280] ‘Het ademlooze’ en [281] ‘Requiem’. Aan Lekkerkerkers verzoek om een ‘nieuwe zending’ kon Achterberg niet voldoen, zoals hij hem op 3 juli 1939 meedeelde: ‘Gisteren heeft Hoornik me bezocht!! en wat ik had, meegenomen.’Ga naar voetnoot30 Hoornik had Achterberg opgezocht in verband met de samenstelling van Eiland der ziel. Van de gedichten die Achterberg hem meegaf, zou hij [282] ‘Onmacht’ tot en met [301] ‘Nadood’ publiceren in de september-aflevering van Werk;Ga naar voetnoot31 dertien gedichten zou Hoornik aan Eiland der ziel toevoegen (zie verder § 7.2). | |||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.2 Overige gedichtenNadat de samenstelling van Eiland der ziel was afgerond, heeft Achterberg een achttal nieuwe gedichten aan Roel Houwink afgestaan. Op 16 augustus 1939 schreef hij: ‘Van Annie vernam ik dat je de verzen die je meenam, mooi vond. Er is zeker nog geen beslissing over. Ik hoor het wel.’ Op 8 september informeerde Achterberg nogmaals naar deze gedichten: ‘Op 't oogenblik heb ik niets liggen, maar hoe zijn het de 8 vergaan, die je vorige maal meenam? Ik zou het gaarne vernemen.’ Van deze gedichten werden [304] ‘Ode’ tot en met [309] ‘Wachtwoord’ in 1940 gepubliceerd in de februari-aflevering van Opwaartsche wegen en [310] ‘Sneeuw’ en [311] ‘Remplacant’ in de mei-aflevering van dat tijdschrift. Op 15 november 1939 stuurde Achterberg ook nog een aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gedichten aan Hoornik ter publicatie in Centaur: [249] ‘Gang’, [251] ‘Vincent’, [253] ‘Dans’, [254] ‘Herfst’, [312] ‘Vrucht’, [313] ‘Bloei’ en [314] ‘Weerdood’. Na de opheffing van Centaur reserveerde Hoornik de gedichten voor Werk en, nadat ook dit tijdschrift was opgeheven, voor Criterium. De meeste van deze gedichten zouden in 1940 ondergebracht worden in Dead end en Osmose (zie verder het overzicht in § 8.1). In 1939 zou eerst de bundel Eiland der ziel verschijnen. |
|