Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
[848C] Kaïn(aant.)Hij is niet langer bang meer voor een ander
en kijkt hem recht in zijn verdommenis.
Vaak, of het nergens om begonnen is,
dwalen de blikken dan weer van elkander.
5[regelnummer]
Maar soms treft hij zijn ware tegenstander:
lagen van spervuur, tot verstommen is
alles wat aan hem op te sommen is.
Meneer De Visser. Meneer Kolenbrander.
Wat vrouwen aangaat, deze kijken niet.
10[regelnummer]
Alleen een enkele heeft poppenogen,
waardoor hij zich terstond bedriegen laat;
die echter langs hem heen zien, onbewogen,
naar een geluk dat voor geen mens bestaat.
Reden waarom er weinig overschiet.
15[regelnummer]
Hij woont, door een Ausweis gedekt van God,
vlak bij het paradijs, in het land Nod;
bekent zijn huisvrouw, volgens het gebod;
wint Henoch; (niet, die wandelde met God
terug naar Eden, engelen ten spot;
20[regelnummer]
dat komt nog) bouwt een stad rondom zijn lot.
In hoge ouderdom gaat hij kapot.
Voor God en iedereen een batig slot.
|
|