Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 482]
| |
[960] Ebenhaëzer(aant.)Verdronken Zaterdagavond bij ons thuis.
Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.
Er was geen ander dan hetzelfde uur,
de blauwe boerderij een dichte kluis.
5[regelnummer]
Daar woonden wij bijeen met man en muis.
Door koestalraampjes viel een richel vuur
uit goudlampen op deel, eeuwig van duur
en stil van lijnkoeken en hooi in huis.
Mijn vader celebreerde er de mis:
10[regelnummer]
de koeien voeren, plechtig bij de koppen;
een schim met schaduw boven in de nokken.
De koeientongen krulden als een vis.
Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken.
Zijn aderen beginnen te verkalken.
|
|