Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
[662] Kristal(aant.)Tusschen heuvelen van den tijd
ligt het verre water samen,
op het niveau der eeuwigheid,
in een windloos hemelvlak,
5[regelnummer]
vreemd aan de aarde.
Vreemd aan het bloed. Een wit kristal,
helder en zich voortaan gelijk.
Nadat het wonderlijk ontsprong
ten bodem van het duister dal
10[regelnummer]
van mijn begeeren,
ging het een snelle went'ling aan,
onder de donkere dans der maan,
met nacht en sterren
en toen het uur voltooide in den morgen
15[regelnummer]
lagen de koude, gouden
scherven van het festijn tesaam.
Maar zij lag zonder bitterheid
in mijne arm en sprak:
nu weet ik wat er brak,
20[regelnummer]
en schreide en hief te zingen aan:
Op het schip van nu en morgen
staan der ziele onbezorgde
schepelingen, die den tijd
in zich voelen overhellen
25[regelnummer]
naar het uur, dat snel en diep
in het dansen om hen riep.
Want het water is waarachtig,
rustend in zijn middelpunt;
en der horizon indachtig,
30[regelnummer]
die het zoet omhult.
|
|