Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
[633] Dagboek(aant.)Soms komen kinderen in de cel en spelen
gevangenisje, water en brood genoeg
om levenslang te zitten; als ik vraag
ook mee te doen, zeggen ze: da's een boef;
5[regelnummer]
pas op! want hij vermoordt je en besteelt je!
Eén zit naar huis te schrijven: lieve pa en moe,
ik mag nu al, voorloopig evenwel
onder geleide, vuilnisvaten doen.
De groeten aan oom Piet en tante Nel.
10[regelnummer]
De tweede weet bewakers om te koopen
met chocolade, van bezoek gekregen,
om 's morgens tusschen acht en hallef negen
op de luchtplaats een cigaret te rooken.
De derde gaat vanavond naar de kerk.
15[regelnummer]
Hij krijgt een hokje waar hij juist in past
en dat van binnen vol met namen is gekrast
en vreeselijke woorden als: verrek.
De vierde begint in zichzelf te praten,
omdat hij gek wil worden in zijn hoofd.
20[regelnummer]
Eens kijken of de dokter het gelooft,
dan kunnen we altijd nog weer verder praten.
De vijfde zal het voor vandaag verdommen.
Zeven cipieren slaan hem in 't cachot.
Daar bidt hij voor het eerst oprecht tot God
25[regelnummer]
of toch de hoofdbewaker eindelijk wil komen.
De zesde is gevlucht, drie dorpen ver,
zonder voldoende rekening te houden
met Hilversum: de eerste avondster
vindt hem, bewaakt door twee politiehonden.
30[regelnummer]
De zevende vouwt enveloppen voor het Rijk
en stuurt ze maar gelijk door aan den Koning,
om hem alvast zijn goede wil te toonen
in 't schrijven van requesten, zonder eind.
|
|