Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
[525] Stad(aant.)Misschien heeft u een heer gegroet
en op dien stond uw beeld
zich ingeprent, voorgoed.
Waar is die heer; ik moet
5[regelnummer]
hem vinden vóór hij sterft;
zien hoe gij op zijn netvlies drijft.
Gij hebt met kinderen gespeeld.
Zij zullen tot mij komen
wanneer gij onverdeeld
10[regelnummer]
vrijkomt in hunne droomen.
Huizen, van u beseft,
sluimeren in dat web.
Straten vermoeden u
in andere straten en roepen u:
15[regelnummer]
avondbladen.
Aardbeien.
De stad ging over in eigendom
van een met haar begonnen plan.
|
|