Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
[348] Thebe(aant.)Met leven toegerust voor beiden,
liep ik vannacht de gangen in,
die naar u leiden.
Het ondergrondsch geburchte droeg
5[regelnummer]
een stilte, die met tegenzin
mijn tred verdroeg.
De muren stonden als verzadigd
van ruige schimmel; lucht en licht,
voorgoed beschadigd,
10[regelnummer]
beten mij uit; de wil alleen
bij u te zijn in 't jongst gericht,
hield mij ter been.
Het labyrinth verliep in schroeven
van eender, blinder cirkeling.
15[regelnummer]
U ten behoeve?
Ik weet niet meer hoe lang ik ging.
Hoe brachten zij, die u begroeven,
zoover een ding?
Totdat mijn voeten op u stuitten:
20[regelnummer]
uit een volslagen duisternis
zag ik uw oogen opensplijten;
uw handen die ik niet kon tillen,
voelde ik langs het leven streelen,
dat in mij sloeg;
25[regelnummer]
uw mond, in dood verholen, vroeg.
Een taal waarvoor geen teeken is
in dit heelal,
verstond ik voor de laatste maal.
|
|