Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd[305] Dichter(aant.)Toen hij zich op zijn knieën neerliet bij het kind
zagen hun oogen dingen van voor duizend jaren:
een bal, een bouwdoos, koekkruimels, een lint, een cent;
hij wist niet waarvandaan de wilde vreugden waren,
5[regelnummer]
die ze elkaar toelachten, redeloos als het ware.
Was niet van Plato het Symposion gekend,
alsmede die Kritik der reinen Vernunft van Kant,
en van de dood het wezen als der dingen eind?
Maar het moment laat alle zekerheden varen,
10[regelnummer]
die het der wijsheid ons te geven is vergund,
om oog in blinkend oog met het geluk te staren,
dat nog geen middel heeft om zich te openbaren;
waarvan alleen de dichter de formule vindt,
als bij de gratie van een plotseling verklaren
15[regelnummer]
weerzijds het blind en zeker stamelen begint.
|
|