Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd[222] De dichter is een koe(aant.)Gras... en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier pooten
mijn oogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengroote
5[regelnummer]
monden vol eet, zonder te loopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben - de slooten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink;
10[regelnummer]
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe onderste boven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt glad en oud en vettig op den duur.
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw,
15[regelnummer]
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zoo zalig,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
's Nachts, in de mist, droom ik gansch onbewust
dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.
|
|