De zangvogeltjes. Deel 5(ca. 1900)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 8. Lentemorgen. Een weinig langzaam. 1. Nog van slui-merlust bevangen, Rust de - ze aar-de kalm en zacht; Maar pas kust haar 't licht de wangen, Of ze ont- waakt in nieuwe pracht. In een zee van gloed en 2. Ja, de scheemring is gevloden, Veld en bosch en weide ont- waakt! Tot nieuw le - - ven komt hij nooden, Waar de nieu-we dag ge-naakt! Hoor het lied der voog-len 3. Immer schoon zijt gij, o aarde! Gij, die se - dert God u schiep, On - be - smet uw schoon be-waar-de, Dat Hij eens in 'taanzijn riep. Laat ook ons dien God nu [pagina 10] [p. 10] 1. stralen, Baadt zich eerst der ber-gen top; Straks trekt ook de slui - er op, Die nog ligt op veld en da - len. Die nog ligt op veld en da - len. 2. schallen! Hoor, hun blij - de morgen-groet Klinkt van verre ons te ge - moet. Welkom, wel-kom! ju - blen ze al-len. Welkom, welkom, ju - blen ze al-len. 3. loven! Hier, in 't vrij - e der na - tuur, Stij-ge in't plech-tig mor-gen - uur. Eer-bied - vol ons hed naar bo - ven. Eer-bied - vol ons lied naar bo - ven. Koraal. 4. Lof en dank zij U ge-bracht, Levensoorsprong! Ze - gen- [pagina 11] [p. 11] a-der! Al-ler menschen God en Va-der, Door al 't mensche- lijk ge-slacht! Door al 't mensche - lijk ge - slacht! Vorige Volgende