‘Wat!!?...’ vroeg de boerin, die even gierig was als als haar man.
‘Hier deze kameraad zegt, dat hij daar soep van kan koken...’
De vrouw haalde de schouders op, maar deed, wat haar man haar had verzocht.
‘Zoo,’ zei toen de soldaat, ‘nu zullen jullie eens wat zien!’ Hij stroopte de mouwen op en gespte zijn sabel af, die hij op de tafel neerlei.
‘Vlijmscherp!’ riep hij met een hoogernstig gezicht. ‘Pas geslepen...’
De boer en de boerin wierpen er een angstigen blik op.
‘'t Kan toch geen kwaad?’ vroeg de boerin.
‘Als ze in de schêe blijft niet...’, antwoordde de soldaat. ‘Maar kom, nu aan 't werk. Vrouw, wil u den keisteen even flink schoonmaken - met water en zeep?’
De boerin deed het.
‘Mooi zoo; kijk, nu gaat hij den ketel in...’
Plomp! ging het.
Een oogenblik later was 't water aan den kook.
De soldaat liet het even doorkoken en vroeg toen een lepel.
De boerin bracht hem er een.
‘Even proeven,’ zei de soldaat en hij schepte een beetje van 't kokende water op den lepel, liet het wat afkoelen en nam toen een teugje.
‘Hm... erg flauw... Een beetje zout, aljeblieft.’
De vrouw kwam met den zoutbak aan.
‘Nu nog een stukje boter...’