Zomerloover. Deel 1 (1930)–Simon Abramsz.– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 182] [p. 182] 34. Winternacht. Als 't buldrend windenheir, ontslagen van zijn banden, Het zeevlak overgiert bij duistren winternacht, En 't hulploos vaartuig zweept naar de ongastvrije stranden, Waar slechts verderf en dood de veege manschap wacht: Wanneer met elken stond de nood al hooger steigert, En, bruisend, golf bij golf in 't lekke scheepshol dringt, De mast verbrijzeld stort, de pomp haar diensten weigert, En alles kermt en bidt en handenwringt, - Dan is het grootsch en schoon voor fier gestemde harten, Gelaten, onvervaard bij 't woeden der natuur, En dood en doodsgevaar op d'Oceaan te tarten.... Maar ik zit liever thuis bij 't vuur. Mr. J. van Lennep. (Poëtische werken. Sijthof, Leiden). Bladvulling. Aan den lezer. Verdien ik uwr erkentnis niet Voor al hetgeen ik u liet lezen, Zoo moogt ge mij erkentlijk wezen Voor 't geen ik u niet lezen liet. H. Tollens, Czn. naar Lessing). H. Tollens Czn., Gezamenlijke dichtwerken). Vorige