Zomerloover. Deel 1 (1930)–Simon Abramsz.– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] 10. Zingeling. Zingeling ging door het bosch, Over velden, over mos; Langs de stammen naar de wijde Looverwoningen klom hij blijde, Maakte er alle keeltjes los: Zingeling ging door het bosch. Zingeling liep langs het veld; Zette er stapjes ongeteld. Alle kevertjes op den akker, - Heisa, hopsa! - riep hij wakker. Allen kwamen toegesneld: Zingeling liep langs het veld. Zingeling zat op het duin, In den groenen pluimentuin; Over thijm en eglantieren Liet hij biekens en torretjes zwieren; 't Groeide er druk langs dal en kruin: Zingeling zat op het duin. Zingeling trok langs de zee: Spreeuwen, meeuwen zweefden mee. Over 't spelend golfjesdansen Liet hij zijn guitige oogen glanzen; [pagina 60] [p. 60] Alle golfjes lachten mee: Zingeling trok langs de zee. Lucht en bosschen, duin en veld Hebben van Zingeling verteld. Overal waar hij kwam getogen, Vroolijke wijsjes en deuntjes vlogen. Mooie kleuren, naar 't hun bevalt, Hebben de bloemen uitgestald. Al wat vleuglen droeg of beenen. Repte zich achter zijn blijheid henen. Ver, uit dorp en stad, bij hopen Kwamen kind'ren aangeloopen; Mondjes snappende, schoentjes klappende, 't Joelen en draven wèl gewend: Onder de drukken de drukste bent! Zing'ling kuste hun kopjes rond; Zing'ling zoende hun zingenden mond. Heisa, hop! Langs veld en wegen Was 't één fladd'rend jubelbewegen, Alsof 't heele wereldrond In lichtelaaie blijheid stond. Zingeling, de lustige klant, Trok met zijn stoet door Lenteland. Marie Boddaert. (Serena. H. Honig, Utrecht). Vorige Volgende