Zomerloover. Deel 1
(1930)–Simon Abramsz.– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
5. De ‘Sparewouwer Reus.’ 1290Ga naar voetnoot*).'t Was Zondagavond en de kerk te Spaarnwoude ging uit. Een groepje vormde zich rondom den lindeboom en koutte en snapte wat met den landreus, wiens blik over allen heenging. De kinderen, wat bang voor hem, bleven van verre staan. Een visscher zag tot hem op met een blik, waaruit zoowel afgunst als verlegenheid sprak en zeide: ‘Landreus Klaas, als ge uw armen in mijn dienst wilt stellen en mij helpt de fuiken te zetten in het diepst van den stroom, dan zal ik u dubbel loon geven.’ Met goedhartigen ernst keek de reus op den visscher neer en zeide: ‘Neen, Crijn, daartoe is mijn kracht mij niet gegeven. Zucht tot winst aan te wakkeren, laat die groot of klein zijn, daar krijgt ge mij niet toe. Wees tevreden met uw lot!’ ‘Och, Klaas’ - zei daarop een boer - ‘ga toch uw krachtig lichaam niet bederven in 't water. Ge hebt kracht voor vier, en ik heb werk genoeg in huis, op den dorschvloer, op het veld en achter de ploeg. In mijn dienst zult ge loon naar werken vinden.’ | |
[pagina 25]
| |
‘Bouwer Borts,’ - antwoordde Klaas de reus en zag daarbij den rijzigen boer bestraffend aan - ‘ik zou een hartelooze dief zijn, als ik aan vier ijverige knechts het loon ontstal, enkel en alleen om mijn geldtasch te vullen. Dat zou in Gods oog bloedschuld zijn!’ Nu ging een derde zijn overredigingskracht op Klaas van Kyten beproeven. Het was een speerman van het Sparewouer slot. ‘Makker Klaas’ - zei deze - ‘laat die dorpers met hun vrekkigen aard staan. Het schubbe jakGa naar voetnoot1) past u wat beter om het lijf. In 't veld met de heirbijl, op het kasteel met de schijf, dat is een begeerlijker lot voor u!’ ‘Hoor eens,’ - antwoordde Klaas - ‘al houd ik wel van schijfschieten en al ziet ge me ook wel een enkele maal aan het verkeerbord, uw schubbe jak is mij geen oortje waard. Ge weet wel, ter heirvaart heb ik me nooit laf betoond; maar als het mijn beurt niet is, laat ik het wapentuig liggen. Ik vind geen genoegen in moorden.’ ‘Och’ - sprak toen een schuitenvoerder - ‘ik ken een zekerder weg tot fortuin! Het geld, dat men verdient zonder moeite of gevaar, is zoet. Ik zal u in mijn praam naar dorpen en steden varen, en van eiken penning ontvangst van wie u wil zien, is de helft voor u.’ Maar ook dit stond Klaas niet aan. Hem heugde nog goed zijn reis met den heer van Brederode naar Engeland, en hoe men hem toen had aangegaapt. Geen wonder dus, dat hij bedankte en tot den schipper zeide: ‘Alf Seileman! | |
[pagina 26]
| |
ook zonder dien tocht blijven wij in vrede leven. Het staat mij niet aan, als een aap of een woudbeer door het land te dolen. Het geld, daarmee te winnen, is geen lokaas voor een verstandig man.’
Nog was de reus aan het spreken, toen een kreet weerklonk, die allen door merg en been drong. Uit dien kreet spraken doodsangst en ontzetting. ‘Berg u 't leven!’ hoorde men schreeuwen. ‘De stier van Bart Amse is losgebroken en rent in zijn dolheid hierheen!’.... Dat werkte als een storm op een spiegelglad water. Boeren en visschers en speerlui vluchtten heen en verscholen zich in hun huizen. Toen stond de landreus alleen. Toch niet gehéél alleen. Een jonge, teergebouwde moeder stond, verstijfd van schrik, in zijn nabijheid. En toen ten laatste ook zij nog wilde vluchten, was het, alsof haar weinige krachten haar ontschoten en het hulpelooze kind gleed haar uit de armen. Het woedende monster, in een stofwolk gehuld, kwam aanstuiven. Maar toen ook was haar zwakheid heen. Zij liet zich over het schreiende kind vallen, om aldus met eigen tenger lichaam het hulpeloos wicht tegen den aanval te beschermen. Brullend, met bloed om den schuimenden bek, sprong het woedende dier toe. Toen boog het den kop en wilde toestooten.... | |
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
Maar een vuist, krachtig als staal, had plots zijn hoorns omkneld. De sterke reus wrong den stier tegen den grond en hield hem in zijn macht, al sloeg het dier den staart woedend heen en weer en ploegde het met zijn hoeven diepe voren in den grond. Nu bleef de menigte niet langer op een afstand, maar snelde toe, om het dier - nu op zijn beurt verschrikt - te knevelen. Machteloos, aan pooten en kop gebonden, werd de stier onder algemeen gejubel weggesleept. Gansch andere gevoelens doortintelden nu den reus. De man, die zoo juist ter rechter tijd hulp had gebracht, hief het trouwhartig gelaat omhoog. Zijn borst zwol - en met fonkelend oog sprak hij: ‘Ik dank U, o Heer, voor mijn kracht!’ De moeder wierp zich aan zijn voeten en richtte op hem een welsprekenden blik. Luid schreiend hief zij haar kind tot hem op. Toen boog de reus 't hoofd met een traan in het oog. Nooit was hij grooter dan op dat oogenblik. G.J.B. (Nieuws van den Dag). | |
Bladvulling.Een kroon waardig te zijn, is schooner dan een kroon te dragen. Cronegk. |
|