‘Onmogelijk, overste....’
‘Onmogelijk? Onmogelijk? Ook als je er den dood mee kunt ontkomen? Kerel, bezin je toch, eer 't te laat is. Je weet immers, dat je anders morgen den kogel krijgt....’
Den kogel.... Een siddering ging den gevangen korporaal over het lichaam en doodsbleek staarde hij voor zich uit. 't Was hem aan te zien, dat hij een zwaren strijd streed.
‘Kun je dàt nu niet beloven?’ vroeg de overste eenigszins ongeduldig.
‘Nooit een druppel wijn of bier meer....’ stamelde Cambronne.
‘Neen, geen druppel,’ antwoordde de overste, ‘dat is de voorwaarde, waaraan je je te houden hebt, zoo je aan 't leven hecht.’
‘Ik hècht aan 't leven!’ riep Cambronne op smartelijken toon, ‘al was 't alleen maar om mijn moeder.’
‘Toon dan, dat je een man bent!’ was 't antwoord.
Cambronne ging zitten en liet het hoofd hangen.
Eindelijk sprak hij: ‘Overste, als ik het u beloof, welke zekerheid hebt u dan, dat ik mijn belofte zal houden?’
‘De zekerheid, dat je een eerlijk man bent, die zijn eerewoord niet zal breken.’
Weer verzonk Cambronne in gepeins, terwijl zweetdruppelen hem op 't voorhoofd stonden.
De overste wachtte met blijkbaar ongeduld, wat de ander zeggen zou.
‘Nu?....’ vroeg hij eindelijk.
Daar sprong Cambronne eensklaps van zijn zitbank op en ging vlak voor den overste staan.