‘Wacht maar,’ denk ik, ‘eerst moet je d'r heelemaal uit zijn, dan zal ik je wel pakken.’
Toen gaat het beest eens langs mijn kurken been snuffelen.
‘Laat 'm maar even begaan,’ denk ik; maar daar raakt het met zijn neus het knopje met de V aan....
Het been springt overeind en daar vliegt het voort.
O, juffrouw, dat was een bang gezicht en ik schaam me niet u te vertellen, dat ik er bij zat te huilen... Pardon, juffrouw, dat ik wéér huil, maar ik kan de geschiedenis niet met droge oogen vertellen....
Ik keek mijn been na; 't werd hoe langer hoe kleiner en eindelijk zag ik het niet meer.
En daar lag ik met mijn eene been.
Krukken had ik natuurlijk niet bij me en zoo moest ik geduldig wachten, tot er eindelijk een boer met een kar langs den weg kwam, die me naar m'n directeur terugbracht, maar die gaf me op staanden voet m'n ontslag, omdat ik een van zijn zeldzaamste beesten had laten wegloopen.
Ik had nog precies geld genoeg om een paar krukken te koopen en toen kon ik gaan bedelen! Ja bedelen, juffrouw; dat is toch wat, voor iemand, die z'n leven lang met werken den kost heeft verdiend.... Och, jufrouw, hebt u niet een kleinigheid voor een ongelukkigen man met één been?’....
De juffrouw, die den ‘ongelukkigen man’ gedurende diens verhaal met onafgebroken aandacht heeft aangestaard, opent thans een versleten leeren taschje, haalt er een kaartje uit en reikt het haar reisgenoot toe. Deze