‘Willen we je helpen Daan?’ vroeg Wim, toen hij zag, hoe het zweet den jongen van het gezicht liep.
‘Neen hoor, ik maak dit hok zelf af, als je het tenminste goed vind,’ zei Daan.
‘Wim, is er witte verf?’ vroeg Hans opeens.
‘Dat geloof ik wel,’ zei Wim, ‘want gisteren heeft vader ze nog gebruikt. Wat wil je ermee doen?’
‘Kijk eens,’ antwoordde Hans, ‘daar ligt juist nog zoo'n mooie zwarte plank; die moesten we op twee stokken in de hoogte zetten en er op schilderen: Konijnenfokkerij.’
‘Dat is goed, wacht, ik zal de verf even halen.’
In een wip was Wim terug en geen kwartier later stond het reclamebord overeind.
Willems vader, die een poosje later eens kwam kijken, stond er versteld van, zooals de jongens gewerkt hadden. En bovenal prees hij Daan Timmers, die nu ook bijna klaar was met het timmeren van zijn groote in tweeën gedeelde kist.
Het verbaasde Hans en Toon wel, dat Daan zoo opeens in de achting van de familie Bergman gestegen was, maar ook juist daardoor keken ze hem niet meer zoo vijandig aan als vroeger. En