‘Tjjdelijk op Terschelling.’
‘Zoo. Ik verbied u ooit weer u zoo ver van uw eiland te begeven, verstaat u dat? De gevolgen zijn voor uw rekening. U kunt gaan!’
Mijnheer Brockmans begaf zich met de jongens weer in de vlet en zette koers naar de kust. Een oogenblik later zagen ze de Duitsche onderzeeër in de golven verzinken.
‘Komaan,’ sprak vader, ‘dat is me nog eens een avontuur geweest, jongens. Nu hebben we bij onze eerste reis al op een Duitsche duikboot gestaan.’
‘'t Was de U 24,’ zei Wim, ‘ik zag het duidelijk.’
‘'t Scheelde maar een haar, of we waren meegenomen,’ meende Frans. ‘Die luitenant leek ons wel te willen verslinden, als 't aan hem gelegen had, waren we nu op weg naar Ems of Hamburg.’
Den geheelen terugtocht spraken de drie over niets anders dan het avontuur met de duikboot. Zóó druk waren zij daarmee, dat zij niet eens bemerkten, hoe aan het strand twee vrouwenfiguren radeloos heen en weer liepen en door zakdoek-zwaaien en roepen hun aandacht probeerden te trekken.
Eindelijk merkten zij hen op. Het waren Mevrouw Brockmans en Nelly.
‘Wat zou er aan de hand zijn?’ vroeg mijnheer verschrikt.
Vijf minuten later lag het scheepje aan den wal en sprongen de drie zeevaarders er uit.
En het eerste, wat zij hoorden, was:
‘Karel is weg!’
Ontsteld keek de heer Brockmans zijn vrouw en dochter aan.
‘Is hij weg? Maar hoe kan dat nu?’
‘Plotseling verdwenen.’
‘Maar hij is toch met jullie gaan wandelen?’
‘Ja, een half uurtje. Nelly had wat hoofdpijn en daarom zijn we eerder teruggekeerd, dan we van plan waren. We