| |
| |
| |
XI.
De roem van ‘Sparta.’ - Leve de voetbalsport!
‘Heusch, mijnheer, U doet den jongen onrecht met te zeggen, dat hun werk door het voetbalspel te lijden heeft.’ Zoo sprak mijnheer Hilgers op zekeren avond tot den heer Hartink, wien hij met dit doel een bezoek bracht. ‘En ook Paul - dit weet ik zeker - heeft gewerkt wat hij kon, om zijn rapport zoo goed mogelijk te doen worden. Die bewuste nul zegt niets! Ik ben overtuigd, dat de jongen in staat is, een zes te behalen! En ik heb er al met den hoofdonderwijzer over gesproken, om Paul nog eens diezelfde sommen te laten maken op een gewonen dag. U zal zien, dat hij ze alle kent. De jongen is door de repetitie wat zenuwachtig geweest en dat heeft hem doen struikelen.’
Wat de heer Hilgers dien avond tot Paul's vader sprak, bleek volkomen de waarheid. Toen Paul dan ook, rustig gezeten in de kamer van den hoofdonderwijzer, de zes sommen nog eens kalm onderhanden nam, maakte hij ze zonder slag of stoot in anderhalf uur!
| |
| |
Daarover stond zelfs de hoofdonderwijzer verbaasd.
‘Maar jongen, wat heeft jou dan bezield, om met drie foutieve sommen voor den dag te komen?’
‘Ik begrijp het ook niet, mijnheer, maar ik had toch heusch mijn best gedaan.’
‘Nu, in elk geval wil ik dat cijfer niet zoo laten. Ga naar huis en zet in plaats van die nul en dikke, vette 6.’
Of Paul dat ook eventjes met genoegen deed? Alsjeblieft, want nu was het eerlijk verdiend!
En de kas van ‘Sparta’ kreeg den beloofden rijksdaalder.
Toen - het was op een dag in October - kreeg Paul als secretaris van ‘Sparta’ een brief uit het naburige Veenwoude, waar een voetbalclub bestond, die ‘Saturnus’ heette. ‘Saturnus’ zond namelijk een uitdaging aan ‘Sparta,’ om naar Veenwoude te komen om daar een match tegen haar te spelen. Het zou dan gebeuren op den eerstvolgenden Zondag. Drommels, dat was me een ding! De club bestond nog maar nauwelijks twee maanden en nu al een uitdaging uit een andere plaats! Dat was niet om mee te spotten! Vóór schooltijd werd de brief aan de jongens voorgelezen. En allemaal waren ze van meening, dat ze het er maar eens op moesten wagen. Jammer toch, dat meester Hilgers in den laatsten tijd geen gelegenheid meer had, om zich met het oefenen der jongens te bemoeien. Hij studeerde zelf voor leeraar in de aardrijkskunde en had ieder vrij uurtje noodig om zich aan de studie te wijden.
| |
| |
Dus vooreerst zouden ze diens hulp en steun moeten missen.
Toch besloot ‘Sparta’, behoudens toestemming der ouders, de uitdaging aan te nemen en zich Zaterdagsmiddags nog eens flink te oefenen. De toestemming werd door de ouders na eenige moeite gegeven en toen de Zondag, de dag van den eersten wedstrijd, daar was, vertrok ‘Sparta’, begeleid door ouders en kennissen naar Veenwoude, dat op ongeveer een uur afstand van Westenberg gelegen was.
Het was heel goed weer. Vriendelijk werden ze door de Veenwouders ontvangen. Maar al spoedig bleek het den leden van ‘Sparta’ uit de gesprekken, dat ‘Saturnus’ al ruim een jaar bestond, hoewel de jongens ongeveer van denzelfden leeftijd waren. Anton - zonder twijfel de beste kracht van ‘Sparta’ en later met algemeene stemmen tot 1en captain gekozen - bemerkte het eerst, dat de jongens van ‘Saturnus’ geroutineerder waren in het spel dan zij, en hij vreesde al vooruit een ongunstigen afloop.
Precies 1 uur, nadat de clubs gezamenlijk op het veld broodjes en melk hadden verwerkt, begon de match. Al dadelijk merkte ‘Sparta’ het mooie, geregelde spel van ‘Saturnus’ op. Wel hadden zij dat óók geleerd, maar door de grootere geoefendheid van de tegenpartij en ook door het ongewone van het feit, vreemde gezichten en vreemde speelwijzen tegenover zich te hebben, verloren zij de kalmte, die meneer Hilgers hen juist zoo ingeprent had. Zij werden zenuwachtig en trachtten alleen maar zoo snel mogeljjk den
| |
| |
bal in het doel te trappen. Ten slotte moest ‘Sparta’ zich bepalen tot de verdediging en ook dat lukte niet meer. De tegenpartijen gaven elkaar telkens den bal over de hoofden der Spartanen heen, voortdurend werd er gespeeld op het terrein der Westenbergers, en er was geen sprake van, dat de jongens kans hadden, ook maar één goaltje bij ‘Saturnus’ te maken.
De match liep voor ‘Sparta’ met een nederlaag af, ze verloren met 5-0. En 't was eigenlijk wel een beetje eigen schuld: ze hadden nog geen match moeten aannemen!
Verslagen en verdrietig keerden ze terug, maar daarom hadden ze nog niet allen moed verloren! En omdat de jongens, naast hun spel, ook terdege voor hun werk zorgden, meenden eenige vrienden in het dorp, dat ze de jongens eens wat moesten helpen. In de eerste plaats liet de burgemeester hun voetbalterrein van alle oneffenheden zuiveren en in orde maken, een paar sportliefhebbers hielpen de jongens bij hun oefeningen, en daardoor ging de club zoo sterk vooruit, dat betere resultaten niet uit konden blijven.
Heel de klasse was in zenuwachtige spanning.
De leeraar giste vruchteloos naar de reden van de buitengewone onoplettendheid, die dezen morgen in de klasse heerschte.
Herhaaldelijk zag hij zich genoodzaakt, de jongens tot meer ijver aan te sporen, en menige slechte aanteekening werd in het boekje genoteerd. Onder de les fluisterden de jongens
| |
| |
heimelijk onder elkander en aan alles was duidelijk te merken, dat er iets broeide. Nu, de oorzaak van deze onrust in de vijfde klasse was misschien wel begrijpelijk. Dienzelfden middag zou ‘Sparta’ op de laatst geleden nederlaag van ‘Saturnus’ revanche nemen!
Iedereen in Westenberg, behalve de clubleden, was van meening, dat het een gedurfde onderneming was die wel weer met een leelijke kloppartij voor ‘Sparta’ zou afloopen. Maar Anton Visser was vol goede verwachtingen. Hij hoopte niet alleen met de Saturnianen gelijk te blijven, neen, hij wilde ze met verlies naar huis sturen. Het elftal van ‘Sparta’ zat nu veel beter in elkaar en Anton, al wilde hij 't zelf niet weten, was toch maar de hoofdkracht in den strijd. Zonder hem miste het elftal zijn aanvoerder, zijn gids, speelde het lang niet zoo welberekend en gelijkmatig. En onder aanvoering van hun kranigen captain, die als ‘midden-voor’ den strijd prachtig wist te leiden, hoopten zij minstens hun club te bewaren voor de schande van een tweede nederlaag. Alleen Paul Hartink was en bleef tegen de gewaagde onderneming. En hij stak zijn meening heusch niet onder stoelen of banken. Heel den morgen had hij zijn misnoegen dan ook herhaaldelijk te kennen gegeven, totdat hij opeens bijna luid uitriep:
‘Och, waren alle menschen wijs!’
De meester hief verbaasd het hoofd op en Anton aansprekende, die achter Paul zat, vroeg hij:
‘Wat beteekent dat, Visser?’
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
... en met een welgemikt schot het tweede punt maakte! (Blz 101.)
| |
| |
‘Dat weet ik heusch niet, mijnheer,’ was Anton's antwoord.
‘Ik wil weten, wat dat te beteekenen heeft!’ riep meester Hijgers, vermoedende, dat de uitdrukking op hem bedoeld was.
‘Ik kan het u werkelijk niet zeggen, mijnheer,’ gaf Anton ten antwoord.
‘En waarom kan je dat niet?’
‘Omdat ik het niet gezegd heb, mijnheer.’
‘Wie heeft het dan gezegd?’
‘Dat kan ik u ook niet zeggen, mijnheer.’
‘Ik wil, versta je het jongen, ik wil, dat je het mij zegt.’
Anton schudde ontkennend het hoofd.
‘Ik verraad mijn vrienden niet,’ zei hij eenvoudig.
‘Dan gelast ik het je, Anton! Zeg mij oogenblikkelijk, wie van de jongens deze uitdrukking gebruikte.’
Paul stond in zijn bank op.
‘Mijnheer, ik heb...’
‘Ga zitten, Hartink ik roep je niet,’ sprak de heer Hilgers op bevelenden toon, ‘ik spreek tot Anton.’
‘Maar mijnheer, Anton is onschuldig!’ riep Paul uit.
‘Zwijg, zeg ik je! Ik heb hem bevolen mij te zeggen, wie dat geroepen heeft. En hij moet gehoorzamen.’
‘Het spijt me, mijnheer,’ sprak Anton treurig, ‘maar ik mag het niet doen.’
‘Best. Je weigert? Ik zal je straffen wegens koppige ongehoorzaamheid en je maakt voor mij
| |
| |
vanmiddag onder mijn toezicht vier Duitsche vertalingen.’
Anton Visser boog het hoofd.
De klas wierp woedende blikken op Paul Hartink.
Eén uur.
De jongens van het instituut waren allen naar huis. In de vijfde klasse zat de leeraar een stapel schriften na te zien, terwijl Anton zijn straf-vertaling schreef. Ze waren onmenschelijk lang, die brokken Duitsche proza, en het leek den jongen, alsof hij ze in geen vier-en-twintig uren afkreeg. Toch spande hij zich zooveel mogelijk in, met geweld een traan van spijt weerhoudend, als hij aan de voetbalmatch dacht, die om twee uur zou beginnen. Een uur verliep weer onder de grootste stilte. Anton had de eerste vertaling gereed. Af en toe keek de meester hem aan, maar Anton werkte zwijgend verder. Dan, ineens, begon de leeraar heen en weer te loopen, alsof hij de een of andere zaak overdacht. Hij stak een sigaar aan en staarde peinzend naar de blauwkronkelende rookwolkjes.
Het sloeg half drie.
Toen richtte meester Hilgers zich tot Anton.
‘Visser,’ zoo sprak hij, ‘houd eens even op. Kan je mij misschien ook zeggen, waarom de jongens vanmorgen zoo opgewonden waren?’
‘Ja, mijnheer. Onze club zou vanmiddag de tweede match spelen tegen “Saturnus” uit Veenwoude.’
‘Een match? Dat heb ik niet geweten, Anton.
| |
| |
Ik mag graag wedstrijden van mijn jongens zien. Maar was dat nu een reden, om den heelen morgen zoo totaal met je gedachten afwezig te zijn?’
Anton glimlachte weemoedig.
‘Misschien wel, mijnheer. De meeste jongens wilden er wel aan, ofschoon 't natuurlijk na de eerste nederlaag nog wel wat gewaagd bleef. Maar ik had gehoopt mee te kunnen doen. Misschien was het “Sparta” dan nog gelukt gelijk spel te spelen.’
‘Was Paul Hartink er misschien tegen?’
‘Ja meneer. En zijn uitdrukking: Och, waren alle menschen wijs, doelde op mij, omdat ik den wedstrijd eigenlijk doorgedreven heb.’
‘Ben je sterker dan de anderen?’ vroeg meester.
‘Misschien,’ glimlachte Anton. ‘Ik mag, geloof ik, wel zeggen, dat onze club weinig kans heeft om gelijk spel te maken, als ik er niet ben. Maar ik ben heusch geen opsnijder, mijnheer.’
‘Neen, Anton, daarvoor ken ik je te goed. Enfin. Pak je boeken in en maak, dat je zoo gauw mogelijk op 't veld komt.’
Anton schudde treurig het hoofd.
‘Het is te laat, mijnheer. U weet, dat 't veld van Veenwoude meer dan een uur ver is en de zaak is toch voor ons verloren!’
‘Dat mag niet, Anton! Toe, haast je wat. Ik zelf zal je brengen! Jij moet de eer van je club redden!’
‘U mij brengen?’
| |
| |
‘Ja, maak voort. We nemen een rijtuig, een auto, het doet er niet toe wat!’
In twee tellen was Anton klaar. Meester Hilgers had zich reeds gekleed en samen haastten zij zich naar buiten. Twee straten verder was een auto-garage, waar juist een machine thuiskwam.
‘Ben je vrij?’ vroeg de meester aan den chauffeur.
‘Om u te dienen.’
‘Goed, rijdt ons vlug naar het sportterrein van Veenwoude, maar zoo gauw mogelijk!’
Toen stapten zij in.
De auto snorde den weg af.
De scheidsrechter blies de rust, toen Anton op 't veld verscheen. Dadelijk liep hij op zijn club toe.
‘Hoe staat het?’ vroeg hij aan Paul Hartink.
‘Ellendig,’ was 't antwoord. ‘We verliezen met 0-3.’
‘Dan moeten we 't inhalen,’ zei Anton.
‘Onmogelijk, kerel. Die lui van “Saturnus” zijn vandaag niet te houden. Er komen minstens nog 3 punten bij.’
De tien minunten waren om. De partijen namen stelling tegenover elkander en ook Anton stond op zijn post als ‘midden-voor.’ Hij trapte den bal in 't veld, bracht hem even in aanraking met den vijand en bemerkte al dadelijk de groote kracht der tegenpartij. Maar sinds zijn aanwezigheid in het strijdperk verplaatste de strijd zich meer en meer op het
| |
| |
terrein van ‘Saturnus.’ Telkens had hij zich van den bal meester gemaakt, maar bijna even vaak ontnamen de vijanden hem dien, totdat Anton, zijn kans schoon ziende, recht op het doel van ‘Saturnus’ afstoof en met een onhoudbaren kick den bal in de goal van de tegenpartij schoot! Na dat verloren punt raakte ‘Saturnus’ eenigszins van de wijs. Zij sloot de gelederen en rukte als één man naar voren, met het doel, ‘Sparta’ te overrompelen en het schot betaald te zetten. Maar dat was hun ongeluk, want Paul trapte den bal boven de hoofden der Saturnianen uit naar Anton, die het terrein onbewaakt zag, pijlsnel met den bal naar den keeper van den vijand snelde en met een welgemikt schot het tweede punt maakte! Daverend gejuich en handgeklap klonk over het veld! ‘Saturnus’ was buiten zichzelve van opwinding. Dat verbeterde het spel echter niet en het duurde nog maar heel kort, of Frits Berkens, die den bal van Anton ontving, trapte hem voor de derde maal in 't doel van ‘Saturnus’. Deze raakte nu geheel de kluts kwjjt, begon ruw te spelen, hetgeen de taak van ‘Sparta’ niet lichter maakte. Toen Anton, even voor finish, den bal voor den vierden keer in 't net boorde, kwam er aan de toejuichingen bijna geen einde. De tegenpartij had geen tijd meer, de schade in te halen, want een minuut later blies de scheidsrechter het einde van de match. ‘Sparta’ was overwinnaar en ‘Saturnus’ droop met hangende pootjes af. Mèt de jongens van de vijfde was er nog een, die zich bovenal verheugde in de over- | |
| |
winning van ‘Sparta’. En die eene was meester Hilgers, die Anton hartelijk de handen drukte en hem een ‘kranigen kerel’ noemde.
Zoo was het dan toch aan den Haagschen neef te danken, dat ‘Sparta’ de schande van een tweede nederlaag ontkomen was! Nauwelijks eenige maanden geleden hadden de jongens nooit kunnen gelooven, dat het welgekleede jongeheertje uit de hofstad nog eens hun aanvoerder in het voetbalspel zou zijn! En Anton wist wel, wat hem zoo had doen veranderen. Dat was enkel en alleen het gevolg geweest van de heerlijke buitenlucht, een vroolijken vriendenkring en het opwekkende voetbalspel.
Aangevoerd door zijn voorbeeld is ‘Sparta’ later een der beste clubs van de provincie geworden, en prijken thans eenige medailles aan het vaandel, dat zij er tegenwoordig op nahoudt.
Leve de voetbalsport!
|
|