| |
| |
| |
X.
Recht door zee.
De vacantie was geëindigd - de school weer begonnen. Wel was het een plotselinge overgang voor de jongens, zóó van de hei en de bosschen weer opeens een heelen dag op de schoolbanken, maar ze waren heusch oud en wijs genoeg om te beseffen, dat ze niet met spelen en pret maken door de wereld kwamen! Als regel had meneer Hilgers gesteld: éérst het werk en dan het genoegen. Tweemaal per week, des Woensdags- en des Zaterdagsmiddags, werd er gevoetbald, maar overigens diende er gewerkt te worden. Zoo verstreek de maand September in de beste orde, en de ouders van de clubleden moesten werkelijk toegeven, dat de voetbalsport geen schade deed aan de studie der jongelui.
Aan het einde van iedere maand kregen de jongens een rapport mee naar huis, waarop voor ieder leervak een cijfer was aangegeven. De laatste vier dagen werden dan altijd aan de repetitie besteed van hetgeen de jongens in de afgeloopen maand hadden geleerd, een repetitie, die steeds door den hoofdonderwijzer gehouden
| |
| |
werd. In de klasse van mijnheer Hilgers waren er echter maar weinig jongens, die bepaald bang waren voor den uitslag der repetitie.
Het lag misschien aan den meester, want o, dat scheelt nog zoo'n massa, de eene meester of de andere! Mijnheer Hilgers behoorde tot de goede soort.
Goedig, maar op 't punt van leeren accuraat; vriendelijk, maar onder de les voor geen gekheid te vinden. Het leeren was bij meester Hilgers geen kunst, 't ging vanzelf. Ook Paul Hartink was vrijwel gerust, omtrent zijn toekomstig rapport, alleen... één vak was er... waar Paultje niet heelemaal veilig op vertrouwde. Dat vak was - rekenen. Een hoofdvak nogwel.
Toch had hij er altijd zijn best op gedaan, maar hij had, zooals de geleerden zeggen, geen ‘rekenkop’ en daardoor vlogen de sommetjes er weer even gauw uit, als ze erin vlogen. En pa was juist zoo gesteld op een flink cijfer voor rekenen! Den vorigen keer had hij een 2 gehad, terwijl het hoogste cijfer 6 was. En nu hoopte hij zoo op een 4 of een 5... 't liefste 5.
In spanning had hij gedacht op dien vreeselijken middag, dat er gerekend zou worden. En eindelijk was dat uur aangebroken. De hoofdonderwijzer deelde de schoone blaadjes rond en schreef daarna zes sommen op het groote bord. Onder de diepste stilte begon de klasse die op te lossen.
De eerste som had Paul al gauw. Maar de tweede dat was er weer zoo eentje van: Wandelaars A en B op een weg van zooveel kilometers
| |
| |
en dan vertrekken ze niet gelijk, of ze gaan in 't gras een olienootje zitten pellen en dan komt 'r een wielrijder en die rijdt ze over d'r beenen en... o, wat een sommen toch! Twintig minuten had-ie zitten tobben en zwoegen, eindelijk kreeg hij tot antwoord 20 K.M., terwijl er gevraagd werd, hoe laat ze elkander zouden ontmoeten!
Toen de derde som aangepakt!
Twee vaten loopen leeg. - ‘Laten ze dan de kranen dicht draaien dan blijven ze vól,’ dacht Paul. Maar met deze redeneering kwam de som niet uit. Weer geprobeerd - 't lukte niet - de kranensom kwam net zoo min uit. En zoo ging het gedurende de twee rekenuren. De blaadjes werden opgehaald... Paul had drie sommen opgeschreven. Of ze goèd waren?
Paul wist wel beter. Hij was totaal uit het veld geslagen, en begreep wel, dat er op die manier van voetballen verder niet veel meer zou komen. Och, wat was hij toch ongelukkig. Stil, wat hoorde hij daar?
Een der jongens kreeg een uitbrander van den hoofdonderwijzer.
‘Foei, schaam je wat! Hoe durf je in vredesnaam zoo maar brutaal het werk van een ander naschrijven? Ik meende daar straks al, dat je zat te copiëeren van Warsthof. Neen, Van den Broek, je valt me tegen, jongen. Natuurlijk wordt zulk bedrog onmiddellijk ontdekt! De sommen zijn precies eender! Jongen, jongen, wat spijt me dat!... Recht door zee, Van den Broek, dat is de beste weg. Nu wordt je werk natuurlijk vernietigd!’
| |
| |
En de daad bij het woord voegende verscheurde de hoofdonderwijzer de beschreven vellen.
Met schaamroode kaken en trillende lippen keek de jongen naar zijn vernielde werk.
‘Mijnheer, het was maar één som,’ zei hij treurig.
‘Al was het maar één regel, Van den Broek, je moogt nu eenmaal niet naschrijven. Ik dacht, dat je eerlijk was.’
Paul had medelijden met den jongen, die knapper was dan hij, en toch zoo ongelukkig terecht kwam. Maar dat verbeterde Pauls stemming niet, en om in geen geval de zaak ruchtbaar te maken, besloot hij niets daarvan aan de kameraden te vertellen.
Den laatsten dag van de maand werden de maandelijksche rapporten uitgereikt. Dat geschiedde altijd door het hoofd der school in eigen persoon. Deze kwam voor meesters lessenaar staan, en zei:
‘Jongens, hier heb ik ze alweer! Als gewoonlijk zijn er cijfertjes bij, die ik maar liever niet had neergezet, maar waarvan ik toch ook de schuld niet draag. En als ik dan zoo op het eerste rapport kijk, dat voor mij ligt, dan zie ik daar staan vele mooie punten, bijvoorbeeld: taal 6, aardrijkskunde 5, Fransch 5, Duitsch 5, gedrag 6... maar dan zie ik tusschen al dat goeds iets leelijks... namelijk een 1... voor rekenen nog wel!’
Paul voelde het bloed naar de wangen stijgen.
‘De jongen, die deze 1 voor rekenen heeft gekregen,’ aldus vervolgde de hoofdonderwijzer,
| |
| |
is geen domoor, geen luiaard. Hij verspeelt zijn tijd niet en doet zijn plicht, dat weet ik zeker. Hij heeft gedacht: O, die sommen ken ik toch wel. En dat is zijn ongeluk geweest. Ziedaar, Jan Konijn, dat is hetgeen ik van jouw rapport te zeggen had.’
Paul Hartink herademde voor een oogenblik, hoewel hij vast overtuigd was, dat het oordeel over zijn rekenen niet malscher zou wezen. Stil... daar had je 't al!
‘Het tweede rapport is van Paul Hartink. De cijfers zijn niet kwaad, er zijn zelfs heel mooie bij... maar Paul is over denzelfden steen gestruikeld als Jan Konijn, alleen heeft hij het niet tot 1 kunnen brengen. Zijn eindcijfer is: nul! Paul Hartink, zorg dat je met dit vak de volgende maal beter voor den dag komt!’
Paul dacht, dat de vloer en de banken golfden; hij stak werktuigelijk zijn hand uit, om het noodlottige papier te grijpen en toen zag hij de cijfers voor zijn oogen dansen, en midden tusschen die andere nummertjes grijnsde die hatelijke 0 hem tegen.
Van hetgeen er verder gesproken werd, hoorde hij niets... alleen toen Anton een vrij mooi rapport met stralend gezicht in ontvangst nam, keek hij even naar zijn gelukkigen neef. Hij ging niet met de anderen vroolijk huiswaarts, maar stil en treurig.
Onder 't naar huis gaan rijpte er een plannetje in zijn brein. Het was volgens hem gewoonweg onzinnig, om pa straks zóó het rap- | |
| |
port te laten zien. Dolf, die een klas lager zat dan Paul, kon natuurlijk van het geheele geval niets weten, en derhalve was van dien kant geen verraad te duchten. Een nul! Hoe was 't mogelijk! Als dát nu geen vreeselijke onrechtvaardigheid was! Waarvoor had hij dan heele middagen en avonden met Dirk zitten rekenen? Waarvoor had-ie zoo zijn best gedaan! Om ten slotte met een nul bekroond te worden! Zelfs Akkers, een luie lummel, die nooit wat uitvoerde, had voor zijn sommen 4 gekregen, en hij nul, nùl! O, het was om te schreeuwen van woede. Maar wacht maar - zoo gauw als hij op zijn kamertje zou gekomen zijn, zou hij die 0 wel veranderen in een 6. O zoo, gemakkelijk genoeg. Kraait geen haan naar!’
‘Jongen,’ zou pa zeggen, ‘een 6 voor rekenen, dàt is kranig van je!’
Maar dadelijk vond Paul dit idee alweer zoo afschuwelijk, dat hij het verre van zich wierp. Door al die gedachten kwam hij in een woeste, opgewonden stemming thuis. Huilen kon hij niet. Had hij dat maar gekund, dan zouden de booze plannen wel verdwenen zijn.
Paul zette zich aan zijn tafel... vouwde het rapport open... Met de eene hand nam hij de pen van 't stel...
Doen?
Ja of neen?
De pen naderde al meer en meer de grijnzende 0... meer en meer...
Beneden klonk de stem van pa, die zoo juist was thuisgekomen.
| |
| |
Die stem verschrikte Paul...
De pen kwam op het papier, juist boven het ellendige cijfer... er werd een streepje gezet...
De nul was een zes geworden!
Met groote oogen staarde Paul er naar... wachtte, tot de inkt goed gedroogd was... en ging naar beneden.
Langzaam verliet hij de kamer, steeds starende op het vervalschte cijfer... Neen, je kon niet zien, dat het veranderd was... ja, toch... was het haaltje dáár niet een beetje scheef? Paste het wel precies?
Opeens was 't, alsof een stem in zijn ooren klonk... de stem van den hoofdonderwijzer: ‘Recht door zee, Van den Broek, dat is de beste weg!’
Op de trap, die kraakte, als Paul er den voet op zette, bleef hij plotseling staan... Recht door zee?...
‘Paul, ben je boven?’ riep Dolf.
‘Ja! Wat... wat is er?’
‘Of je beneden komt! Pa wil je rapport zien! Zeg, ik heb een gulden gekregen! Kom gauw, dan krijg je er ook een!’
Paul snelde terug. Daar kwamen ineens de tranen los. Hoe, pa wilde hem een gulden geven, als 't rapport goed was, en hij zou zijn lieven vader bedriegen!
Dat nóóit!
En onder huilen en snikken door nam Paul zijn pennemesje en krabde het staartje van de 6 weer weg.
Toen stond er weer de 0.
| |
| |
Haastig droogde Paul zijn gezicht en ging langzaam naar beneden.
‘Ah, daar hebben we onzen tweeden student,’ riep pa lachend, toen Paul binnentrad. ‘Maar, wat is dat, wat loop je er treurig bij? Is je rapport zoo... Kom, dat hoop ik niet.’
De toon van pa werd ernstiger bij de laatste woorden.
Paul trad schoorvoetend nader, en zei op doffen toon:
‘Dag pa... dag moe.’
Ook moe keek met verbaasde oogen naar haar jongen, die aan pa zwijgend het rapport overreikte en als in een droom naar buiten staarde.
‘Rekenen nul. Maar dat is ongehoord slecht!’ stoof pa ineens op. ‘Daar heb je 't nou al. Dat duizendmaal verwenschte voetballen van jullie! Heb ik het niet voorspeld? Honderden malen heb ik gezegd: van 't leeren komt niets terecht! Nul! Nog niet eens 1! En wat beteekent dat geknoei aan dat cijfer?’
‘Daar had je 't!’
In het eerst dorst Paul geen antwoord geven. Maar toen kwam toch bij stukken en brokken het heele verhaal er uit.
‘Hij had altijd zijn best gedaan,’ zei hij. ‘Maar rekenen was zijn zwak. De andere vakken waren toch heel mooi?’ Ja, dat moest pa erkennen. ‘En hij had zoo gehoopt op een voldoend cijfer voor het vak rekenen. Pa kon aan Dirk vragen, of ze niet hard gewerkt hadden; pa mocht aan meneer Hilgers vragen, hoeveel
| |
| |
sommen hij de laatste veertien dagen had gemaakt. Tweehonderd veertig... dat is twintig sommen per dag. En nu een nul voor de repetitie. Was dat rechtvaardig! Toen - toen was hij wanhopig geworden en had de 0 vervalscht, voor een oogenblik. ‘Maar,’ snikte Paul, ‘ik wilde... u niet... bedriegen, pa.’
Toen zweeg hij.
Pa keek hem doordringend aan. Hij voelde wel, dat de jongen veel verdriet had. En de woorden: ik wilde u niet bedriegen, brachten een heele verandering teweeg in zijn gemoed.
‘Jongen,’ sprak hij, ‘dat cijfer doet mij ontzaggelijk verdriet, maar ik wil gelooven, dat je hard gewerkt hebt. Dat cijfer is ongelukkig voor je, maar ik zal, voor rechtvaardigheid, aan den hoofdonderwijzer voor jou om een herexamentje vragen. Blijft de 0 dan een nul, dan verdwijn jij om te beginnen uit “Sparta”, maar krijg je integendeel een mooi cijfer, dan geef ik een rijksdaalder aan de kas van de club.’
Paul keek zijn vader dankbaar aan, en in zijn ooren hoorde hij weer de stem van den ouden hoofdonderwijzer:
‘Recht door zee, jongen, dat is de beste weg!’
|
|