‘Zeu, det's een heel gezelschèp!’ zei Anton verwonderd.
Daarop haalde hij een lorgnet uit zijn vestzakje, zette dit heel bedaard op den neus en bekeek de eerewacht eens van nabij.
‘Zeu, zeu,’ ging hij voort, ‘en zijn dèt èllemèl vrienden en vriendinnen?’
‘Ja, 't is een heele bende, hè?’ zei Paul.
‘Nò, een bende is 't nu bepèld niet... en hoe gèt et met oom en tènte, Póól? En de meisjes ook goed?’
‘Ja hoor,’ lachte Jo, ‘wij zijn allemaal zoo gezond als een vissie, maar nu moet je eerst even kennis maken met ons clubje.’
‘Heel grèg... heel grèg!’ En Anton lachte als een boer met kiespijn, zoodat het lorgnet van zijn neus op den grond viel. De eerewacht had pret voor zes! Frits Berkens, de clown van de troep, maakte stilletjes grimassen en zei geaffecteerde woorden tegen de anderen, die daardoor een benauwdheid kregen van ingehouden lachen.
‘Kijk,’ zei Jo vriendelijk, ‘dit is Mina Zeegers, dat Rika Wouters, Alida de Wild, Greta ken je al en dit is Dora Masthof.’
‘Zeu, zeu.’
‘En dat is Harry Warsthof, Dirk van den Heuvel, Frits Berkens, Dorus Dekker, Gerard Koutens, Jan Konijn, Dolf en ikke,’ vervolgde Paul, aldus de jongens voorstellend.
‘Zeu, zeu.’
De stoet zette zich in beweging. Paul met neef Anton en Jo voorop, de anderen daarachter.