Morgen zouden ze opnieuw beginnen, hè, was het maar weer zoo ver! Maar de jongens dachten er volstrekt niet aan, dat hun den volgenden dag geheel andere dingen wachtten!
Het was avond geworden.
Negen slagen had de Westenbergsche torenklok over dorp en heide gedreund, duisternis hing over het landschap, dat zweeg bij 't naderen van den nacht. In en om het dorp zag men hier en daar nog groepjes huisgenooten onder de veranda's zitten, geschaard om een tafel, waar een zachtroode schemerlamp een tooverachtigen schijn verspreidde, ginds klonken tonen van een piano, ruischte een slepende walsmelodie door de mooie stilte van den sterrenavond. Maar wat verder buiten het dorp, waar de heide begon en zich in nachtzwarte duisternis naar den horizon uitstrekte, daar was het doodstil en donker. Als een zwarte schaduw stond daar het clubhuisje van ‘Sparta’, waar voor eenige uren nog het schaterende gejuich der jongens weerklonken had.
Er was geen zuchtje, geen heideplantje bewoog.
Luister... ritselde daar niet wat in de nabijheid van het clubgebouwtje... kwam daar niet een donkere schaduw over den grond aangeslopen... dáár... bij de deur?
Een arm werd zichtbaar, een arm, die zich van den grond ophief en den knop van de deur betastte...
Ontwaak, Sparta! Er dreigt gevaar! Daar wil iemand uw clubhuisje binnendringen, mis-